ECLI:NL:GHAMS:2020:2179

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
19/00081
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen WOZ-waarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2019. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door belanghebbende te laat was ingediend. Belanghebbende betoogde dat hij in het buitenland verbleef en daardoor niet tijdig bezwaar kon maken tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, die was vastgesteld op € 843.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank werd bevestigd.

Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het verblijf in het buitenland werd niet als een geldige reden voor de termijnoverschrijding erkend, aangezien van belanghebbende verwacht mocht worden dat hij zijn zaken tijdens zijn afwezigheid door een derde zou laten behartigen. Het Hof concludeerde dat er geen andere feiten of omstandigheden waren die een verschoonbare termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. Hierdoor werd het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen om ervoor te zorgen dat zij binnen de wettelijke termijnen handelen, ook wanneer zij zich in het buitenland bevinden. De beslissing heeft implicaties voor de manier waarop belastingplichtigen hun rechten kunnen uitoefenen en de noodzaak om adequaat te reageren op belastingaanslagen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00801
6 augustus 2020
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],wonende te [plaats], belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van 3 mei 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/6792 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, gedagtekend 28 februari 2018, krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 843.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2018 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft op 23 april 2018 hiertegen bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 oktober 2018, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde brief heeft de heffingsambtenaar ambtshalve het bezwaarschrift beoordeeld en de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 mei 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van de zijde van belanghebbende is bij het Hof op 14 juli 2020 een pleitnota ingekomen. Hiervan is een kopie aan de wederpartij gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Belanghebbende heeft ter zitting een nader stuk (een uitdraai van Funda met informatie over een vergelijkingspand) ingediend. Hiervan is een kopie aan de wederpartij verstrekt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Het hogerberoepschrift van belanghebbende, gedagtekend 6 juni 2019, bevat onder meer de volgende tekst:
“(…)
Graag zou ik tevens aangeven dat ik niet binnen de wettelijke termijn van 6 weken bezwaar heb ingediend vanwege het feit dat ik deze periode niet in Nederland was. Dit betreur ik, echter hoop ik dat hier begrip voor is.
(…)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Indien dit het geval is, komt vervolgens de vraag aan de orde of de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Beoordeeld moet worden of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend. Eiser heeft noch in bezwaar noch in beroep iets aangevoerd over de reden van de te late indiening van het bezwaar. Bij brief van 30 april 2019 heeft de griffier eiser er nog op gewezen dat de ontvankelijkheid van het bezwaar als eerste besproken zou worden op de zitting. Eiser is echter niet verschenen. Nu eiser niets heeft gezegd over de reden van de te late indiening van het bezwaar is niet gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding.
3. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijven indien er sprake is van redenen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is sprake wanneer de belastingplichtige binnen de bezwaartermijn geen bezwaar kon maken door omstandigheden die hem niet toe te rekenen zijn (overmacht) of door omstandigheden die de heffingsambtenaar zijn toe te rekenen. In dit kader betoogt belanghebbende voor het eerst in hoger beroep dat hij niet tijdig een bezwaarschrift heeft kunnen indienen vanwege zijn verblijf in het buitenland.
5.2.
Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Een verblijf in het buitenland is geen omstandigheid die de conclusie dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, rechtvaardigt. In een dergelijk geval mag van belanghebbende worden verwacht dat hij zijn zaken tijdens zijn afwezigheid door een derde laat behartigen. Indien een belanghebbende dit nalaat, komt de omstandigheid dat hij niet tijdig bezwaar heeft ingediend voor zijn eigen risico. Nu belanghebbende ook geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd noch aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, komt het Hof tot de conclusie dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
5.3.
Het Hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling, te weten de vraag of de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Gelet hierop komt het Hof ook niet toe aan de beoordeling van het door belanghebbende ter zitting ingediende nadere stuk (zie 1.6.) als tardief, wat de heffingsambtenaar ter zitting heeft betoogd, of niet. Dit nadere stuk heeft betrekking op de waardering van de onroerende zaak. Ook die vraag blijft onbeantwoord.
5.4.
Het Hof merkt overigens op dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet in de rechtsmiddelverwijzing is genoemd; de rechtsmiddelverwijzing is hiermee onvolledig. Nu belanghebbende noch in bezwaar noch in (hoger) beroep zich hierop heeft beroepen, kan de onvolledige rechtsmiddelverwijzing niet tot verschoonbaarheid leiden (vgl. Hoge Raad van 19 maart 2010, nr. 08/00958, ECLI:NL:HR:2010:BL7954, BNB 2010/240, r.o. 3.4.2).
Slotsom
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 6 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.