ECLI:NL:GHAMS:2020:2116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.260.576/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op salaris conform cao en eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de salarisindeling en de toepassing van de cao. De werknemer, [appellant], had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen zijn werkgever, [geïntimeerde], met betrekking tot het achterstallig salaris over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018. De werknemer stelde dat hij recht had op salaris conform salarisschaal H9 van de cao, terwijl de werkgever hem had teruggezet naar schaal F7. De kantonrechter had de vorderingen van de werknemer afgewezen, maar het hof oordeelde dat de werknemer recht had op nakoming van de gemaakte afspraken over de salarisindeling. Het hof oordeelde dat de werkgever niet gerechtigd was om eenzijdig de salarisschaal te wijzigen en dat de cao een minimumkarakter heeft, waardoor partijen in positieve zin van de cao mogen afwijken. Het hof vernietigde het bestreden vonnis en veroordeelde de werkgever tot betaling van het achterstallig salaris van € 8.852,77 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.576/01
zaaknummer rechtbank : 6819760 \ CV EXPL 18-2918
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juli 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. van Overdam, advocaat te Utrecht
tegen
[geïntimeerde] ,
h.o.d.n. [X] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Hofmans, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 mei 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (verder ook: het bestreden vonnis).
Het hof heeft vervolgens bij arrest van 9 juli 2019 een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Van die zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat tot de gedingstukken behoort.
Vervolgens hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Nadien is door partijen arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat er geen terugschaling althans functie herindeling door [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden op basis van de cao en het Handboek Functie-indeling, dat [appellant] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018 aanspraak heeft op (na)betaling van salaris conform salarisgroep/salarisschaal H9 als bedoeld in artikel 33a van de cao gebaseerd op een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 40 uur en [geïntimeerde] tevens zal veroordelen om aan hem te betalen het achterstallig salaris inclusief vakantiebijslag over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018 ten bedrage van € 8.852,77 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en restitutie van de door [appellant] betaalde proceskosten in eerste aanleg ten bedrage van € 1.080,-, alles met de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, inclusief nakosten, en inclusief de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 907,79 met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met de veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten opgesomd die bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Partijen hebben op 25 september 2010 een arbeidsovereenkomst gesloten. In artikel 1 van die arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“De werknemer treedt bij de werkgever in dienst in de functie van Elektromonteur. Deze functie valt onder de functiegroep 9 volgens het handboek Functie-indeling voor de Metaal en Techniek.(….)”.
In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat het dienstverband wordt aangegaan voor 40 uur per week.
Partijen hebben een netto loonafspraak van € 1.650,00 per maand gemaakt, exclusief vakantietoeslag. De cao Metaal en Techniek (Technisch Installatiebedrijf) is van toepassing. In de cao is de normale arbeidstijd 38 uur per week. Het loon van [appellant] is daarom omgerekend van 38 naar 40 uur met een percentage van 1,05263, te weten 40:38.
2.2.
In de cao is onder meer het volgende bepaald:
“INDELING VAN FUNCTIES
Artikel 10
1. De werkgever deelt de functie van de werknemer in. De werkgever deelt de door hem vastgestelde functie-indeling mee aan de werknemer.
2. De indeling van de functie van de werknemer vindt plaats op basis van het meest recente Handboek Functie-indeling voor de Metaal en Techniek (voorheen Handboek Functie-indeling voor de Metaal en Technische Bedrijfstakken) (FC-Handboek), dat onderdeel uitmaakt van deze CAO.
(…)4. Bij verschil van mening over de door de werkgever vastgestelde functie-indeling kan de Vakraad worden verzocht de functie in te delen. De indeling van de Vakraad is bindend.(…)SALARISTABELLENArtikel 32De tabellen die zijn opgenomen in de artikelen 33a en 33b zijn van toepassing bij een dienstrooster op basis van een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 38 uren berekend over een periode van maximaal één jaar, voor werknemers die de aow-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.(…)SALARISVERHOGING IN VERBAND MET FUNCTIEJARENArtikel 35
Verhogingen op grond van functiejaren worden eenmaal per jaar toegekend, doch uiterlijk in de betalingsperiode waarin een nieuw functiejaar begint, een en ander totdat het maximum aantal functiejaren in de betreffende salarisgroep is bereikt.(…)SALARISGEVOLGEN INVOERING FC-HANDBOEK
Artikel 36a(…)Werknemers die de vakvolwassen leeftijd hebben bereikt:2a. (…)2b. Indien een werknemer, die de vakvolwassenleeftijd heeft bereikt, wordt ingedeeld in een lagere functiegroep, wordt hij ingedeeld in de salarisgroep die bij zijn indeling past, zodanig dat zijn nieuwe salaris gelijk is aan zijn huidige salaris.
Indien het huidige salaris van de werknemer valt tussen de tabelsalarissen van twee opeenvolgende functiejaren dan wordt het salaris toegekend corresponderend met het tabelsalaris van het lagere functiejaar. Het verschil tussen het (lagere) tabelsalaris en het huidige salaris zal worden toegekend in de vorm van een persoonlijke toeslag. Over de persoonlijke toeslag zullen de collectieve salarisverhogingen worden toegekend. Individuele salarisverhogingen zullen met de persoonlijke toeslag worden verrekend.(…)
Artikel 75
(…)2. Rechten voortvloeiend uit bepalingen van eerdere collectieve arbeidsovereenkomsten komen met de inwerkintreding van deze cao te vervallen. In plaats daarvan gelden de rechten voortvloeiend uit de bepalingen van deze cao. Deze cao heeft, voor zover deze mindere aanspraken geeft, voorrang op de voorgaande cao(‘s).(…)WERKING ARTIKEL 35 CAO (SALARISVERHOGING IN VERBAND MET FUNCTIEJAREN)Artikel 85
Het gestelde in artikel 35 CAO geldt niet indien de werknemer aantoonbaar slecht heeft gefunctioneerd.(…)BIJLAGE 3
BEROEPSPROCEDURE BIJ INDELINGSGESCHIL1. Indien de werknemer van mening is dat de door de werkgever vastgestelde functie-indeling niet juist is, kan hij schriftelijk bezwaar indienen bij de werkgever. De werknemer kan daarbij zijn v.v. inschakelen.(…)5. (…) Op basis van de bevindingen van de indelingscommissie doet de Vakraad schriftelijk een bindende uitspraak met betrekking tot de functie-indeling.(…)”.
2.3.
[appellant] heeft [geïntimeerde] in 2015 vragen gesteld over de hoogte van zijn loon.
2.4.
Op 27 juni 2017 heeft (de gemachtigde van) [appellant] [geïntimeerde] verzocht om het loon van [appellant] te corrigeren vanaf 1 maart 2015.
2.5.
[geïntimeerde] heeft op 1 juli 2017 geantwoord dat [appellant] twee jaar geleden is teruggezet in zijn functie naar schaal 7, dat zijn loon altijd conform de cao is verhoogd en dat [geïntimeerde] [appellant] in 2017 wat extra salaris heeft gegeven ter compensatie. Ook heeft [geïntimeerde] daarbij te kennen gegeven dat het dienstverband van [appellant] niet altijd vlekkeloos is verlopen. Verder heeft [geïntimeerde] laten weten dat hij een nieuw contract voor [appellant] klaar heeft liggen.
2.6.
Het aan [appellant] betaalde salaris bedroeg in juni 2017 € 2.999,95 bruto en in juni 2016 € 2.708,02 bruto per maand.
2.7.
Op 31 juli 2017 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven dat de werkgever [appellant] nimmer schriftelijk heeft bericht dat hij vanwege zijn functioneren is teruggezet van functiegroep 9 naar 7 en dat [appellant] ook niet heeft ingestemd met het terugzetten in functie door [geïntimeerde] . De door [geïntimeerde] aangeboden nieuwe arbeidsovereenkomst is daarom terecht niet ondertekend door [appellant] .
2.8.
[geïntimeerde] heeft op 16 augustus 2017 gereageerd en zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld dat het een werkgever vrijstaat om een werknemer terug te zetten in functiegroep, maar niet in salaris.
2.9.
[appellant] heeft op 20 november 2017 betaling van € 6.614,55 bruto gevorderd van [geïntimeerde] en aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten indien niet binnen vijftien dagen zou worden betaald.
2.10.
Op 23 januari 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht dat uit onderzoek van branchevereniging Uneto-Vni is gebleken dat [appellant] in een onjuiste functiegroep is ingedeeld en dat daarom de functiegroep in overleg met [appellant] is aangepast naar 7. Daarbij is het loon ongewijzigd gebleven. Daarom heeft [appellant] geen aanspraak op het gevorderde. [geïntimeerde] heeft [appellant] daarbij laten weten dat hij het geschil kan voorleggen aan Indelingscommissie van de Bedrijfsraad.
2.11.
Bij e-mailbericht van 9 februari 2018 heeft [appellant] [geïntimeerde] medegedeeld dat hij bij de arbeidsovereenkomst is ingedeeld in schaal H9 en dat uit niets blijkt dat hij heeft ingestemd met het terugzetten in functie. De toepasselijke cao laat afwijkingen ten gunste van werknemers toe en een werkgever mag zonder instemming van de werknemer de primaire arbeidsvoorwaarden niet eenzijdig wijzigen. Tevens heeft [appellant] te kennen gegeven dat de Indelingscommissie van de Bedrijfsraad niet voor dergelijke geschillen is bedoeld, en hij heeft rechtsmaatregelen aangekondigd.
2.12.
Per 1 november 2018 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen beëindigd.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris van € 6.543,66 bruto over de periode van 1 maart 2015 t/m februari 2018, de vakantietoeslag van € 523,49 bruto over diezelfde periode, de wettelijke verhoging van 50% over beide bedragen, en de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 728,36 excl. Btw. Voorts heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het salaris van € 3.171,57 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, met de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen die vorderingen.
3.3.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat vaststaat dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst de bedoeling hebben gehad om het nettoloon dat [appellant] wilde gaan verdienen, vast te leggen en bij het vermelden van de functieschaal zijn voorbijgegaan aan het handboek Functie-indeling zoals vermeld in de cao. Uit het door [geïntimeerde] overgelegde overzicht van de salarissen van [appellant] vanaf 2015 blijkt dat terugschaling in salaris heeft plaatsgevonden met behoud van het van toepassing zijnde bruto maandsalaris en het aantal werkervaringsjaren. Vanaf 2015 zijn de werkervaringsjaren betaald conform schaal 7 en niet langer op basis van schaal 9. Voor zover aangenomen zou moeten worden dat de terugschaling geldt als een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] in redelijkheid kon besluiten tot terugschaling met behoud van het op dat moment geldende bruto loon en het aantal werkervaringsjaren. De cao kent de mogelijkheid om een functie indeling aan te passen, ook naar een lagere functiegroep. De kantonrechter heeft daarbij meegewogen dat sprake is geweest van een correctie van een niet eerder door partijen onderkende onjuiste schaalindeling, temeer nu niet ter discussie staat dat de functie en werkzaamheden van [appellant] niet behoren bij schaal 9. Voorts heeft de kantonrechter van belang geacht dat [geïntimeerde] de uitkomst van het onderzoek door de branchevereniging met [appellant] heeft gedeeld en dat [appellant] bij een juiste toepassing van de cao en het Handboek Functie-indeling direct bij indiensttreding in schaal 7 was ingedeeld. Van [appellant] , die pas in 2017 tegen de herinschaling bezwaar heeft gemaakt, mag gevergd worden dat hij met deze wijze van terugschalen akkoord gaat, aldus de kantonrechter.
3.5
Tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [appellant] met vier grieven op. Het hof ziet aanleiding die grieven zoveel mogelijk gezamenlijk te behandelen. Samengevat komen de grieven erop neer dat de kantonrechter ten onrechte geoordeeld heeft dat [appellant] geen aanspraak kan maken op salariëring conform schaal 9. Tevens heeft [appellant] zijn eis vermeerderd in die zin dat hij ook over de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018, zijnde de datum waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen beëindigd is, aanspraak maakt op betaling van salaris conform schaal 9 c.a. Over de periode vanaf
1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018 becijfert [appellant] het achterstallig salaris, inclusief vakantiebijslag, op een totaal bedrag van € 8.852,77 bruto.
3.6.
. Hoe zijn de salarisonderhandelingen verlopen voorafgaande aan de indiensttreding van [appellant] ?
3.6.1.
Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, staat vast dat partijen voorafgaande aan het sluiten van de schriftelijke arbeidsovereenkomst overeenstemming hebben bereikt over een netto salaris van € 1.650,- per maand op basis van een 40-urige werkweek. [appellant] verdiende bij zijn oude werkgever € 1.600,- netto per maand. Tevens staat vast dat de boekhouder van [geïntimeerde] het bruto-equivalent van € 1.650,- netto berekend heeft op € 2.422,24 per maand. Dat bedrag is ook vermeld op de eerste loonstrook van [appellant] over de maand december 2010. Bedoeld salaris is afgestemd op een werkweek van 40 uur en het bijbehorende salaris voor een 38-urige werkweek bedraagt € 2.301,13 bruto per maand, te weten
€ 2.422,24 x (40:38). [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat het salaris op basis van schaal H 9 met 0 functiejaren per 1 december 2010, zijnde de datum van indiensttreding van [appellant] (op basis van een 38-urige werkweek) € 2.291,- bruto per maand bedroeg, terwijl het salaris op basis van schaal F 7 met 0 functiejaren
€ 1.952,- bruto per maand bedroeg. Partijen zijn het er voorts over eens dat het beginsalaris van € 2.301,13 bruto per maand niet voorkomt in de destijds geldende salaristabellen.
3.6.2.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat het salaris van [appellant] bij zijn indiensttreding per 1 december 2010 hoger was dan het bedrag dat correspondeert met het salaris van schaal H 9 met 0 functiejaren. Daaruit leidt het hof tevens af dat het kennelijk de bedoeling van partijen is geweest om [appellant] minimaal in te delen in schaal H 9. De stelling van [geïntimeerde] dat de functieschaal enkel bedacht en opgenomen is in de arbeidsovereenkomst om deze “
er wat interessanter te laten uitzien”kan het hof nauwelijks serieus nemen, temeer nu [geïntimeerde] als werkgever op grond van het hiervoor in 2.2. gedeeltelijk geciteerde artikel 10 uit de cao gehouden is de functie in te delen en die indeling ook aan de werknemer bekend te maken. Voorts is in dit verband van belang dat [geïntimeerde] gedurende de periode van 1 december 2010 tot 1 januari 2015 het salaris van [appellant] berekend heeft aan de hand van schaal H 9.
3.7.
Valt de functie van Elektromonteur en de door [appellant] uitgevoerde werkzaamheden onder schaal H 9?
3.7.1.
[geïntimeerde] heeft steeds benadrukt dat de functie en werkzaamheden van [appellant] niet behoren tot de “echte” schaal H 9. Naar het oordeel van het hof is het echter niet van belang in welke schaal de functie en de werkzaamheden van [appellant] volgens de cao ingedeeld moeten worden. Vaststaat immers dat de onderhavige cao een minimumkarakter kent, zodat het partijen derhalve vrijstaat om daarvan ten gunste van de werknemer af te wijken. Anders gezegd, ook al zou aangenomen moeten worden dat de functie en de werkzaamheden van [appellant] in schaal F 7 vallen, dan nog staat het partijen vrij om van die schaalindeling af te wijken en af te spreken dat de werknemer gesalarieerd wordt overeenkomstig schaal H 9.
3.7.2.
Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [geïntimeerde] gesteld heeft met betrekking tot de rapportages van UNETO-VNI niet tot een andere conclusie leiden. Daarbij is tevens nog van belang dat nergens uit blijkt dat bedoelde brancheorganisatie al in 2015 advies heeft uitgebracht over de functie-indeling. [geïntimeerde] heeft dat vermeende advies in ieder geval niet overgelegd en hij heeft volstaan met het overleggen van een e-mailbericht van 21 mei 2015, waarin een medewerkster van bedoelde brancheorganisatie vragen stelt over de functie-indeling. Het door [geïntimeerde] overgelegde rapport dateert van veel latere datum, te weten van 17 september 2018.
3.7.3.
Dat [geïntimeerde] nimmer eerder een arbeidsovereenkomst op papier had gezet, voordat hij de arbeidsovereenkomst met [appellant] aanging, en dat hij als eenmanszaak een klein bedrijf runt is evenmin van belang. Ook in die hoedanigheid is [geïntimeerde] immers als werkgever gebonden aan de onderhavige cao.
3.8.
Eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden?
3.8.1.
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitsluitend gebruik maken van de “stille” functiegroep H 9 indeling in de periode van 1 december 2010 tot
1 januari 2015 niet aangemerkt kan worden als een arbeidsvoorwaarde. Het hof onderschrijft die stellingname niet. De indeling in functiegroep H 9 vormt wel degelijk een arbeidsvoorwaarde en de werknemer kan nakoming daarvan vorderen, waarbij hij tevens aanspraak kan maken op betaling van het salaris overeenkomstig bedoelde functiegroep.
3.8.2.
Voor zover [geïntimeerde] bedoeld heeft een beroep te doen op het leerstuk van de eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden mist ook dat beroep doel. Terecht heeft [appellant] gesteld dat niet voldaan is aan de strikte criteria die door de Hoge Raad ontwikkeld zijn, onder meer in het arrest van 11 juli 2008, (ECLI:NL:HR:2008:BD1847) inzake Stoof Mammoet, zeker nu uit de stellingen van [geïntimeerde] niet blijkt van gewijzigde omstandigheden die per 1 januari 2015 noopten tot wijziging van de salarisindeling van schaal H 9 naar schaal F 7.
3.9.
Rechtsverwerking?
3.9.1.
[geïntimeerde] heeft verschillende keren benadrukt dat [appellant] zich pas na twee en een half jaar verzet heeft tegen de doorgevoerde wijziging van zijn salarisschaal. [appellant] zou daarmee volgens [geïntimeerde] het vertrouwen hebben gewekt in te stemmen met die wijziging. Het hof deelt die conclusie niet en overweegt daartoe het volgende.
3.9.2.
Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt enkel tijdsverloop of enkel stilzitten geen beroep op rechtsverwerking. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in het geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. [geïntimeerde] heeft enkel een beroep gedaan op het tijdsverloop gedurende twee en een half jaar en hij heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld, laat staan dat hij concreet heeft gesteld dat hij door het tijdsverloop in zijn belangen is geschaad, zodat het beroep op rechtsverwerking geen doel treft.
3.10.
Slotsom, vermeerdering van eis, buitengerechtelijke kosten en overig
3.10.1.
De slotsom van het vorenstaande is dat [appellant] recht heeft op nakoming van de gemaakte afspraken ten aanzien van de salarisindeling in groep H 9 en dat hij dus recht heeft op nabetaling van het salaris conform die salarisgroep gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018. De grieven die gericht zijn tegen het bestreden vonnis slagen dan ook. [geïntimeerde] heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zodat diens algemene bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen, waarbij op na te noemen wijze opnieuw recht gedaan zal worden.
3.10.2.
[geïntimeerde] heeft de vordering, inclusief de vermeerdering van eis over de periode van 1 januari2018 tot en met 31 oktober 2018, cijfermatig geheel onweersproken gelaten, zodat het door [appellant] gevorderde bedrag van
€ 8.852,77 bruto toewijsbaar is.
3.10.3.
In de omstandigheden van het geval, onder meer de omstandigheid dat [appellant] pas na twee en een half jaar bezwaar heeft gemaakt tegen de gewijzigde salarisindeling, ziet het hof aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
3.10.4.
Voor toewijzing van de afzonderlijk door [appellant] gevorderde verklaringen voor recht ziet het hof geen aanleiding. Nu [geïntimeerde] hierna veroordeeld wordt tot betaling van het achterstallig salaris, valt niet in te zien welk belang [appellant] nog heeft bij de door hem gevorderde verklaringen voor recht.
3.10.5.
[appellant] heeft tevens de veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 907,79. Ten aanzien van dat onderdeel van de vordering wordt het volgende overwogen. Het hof stelt vast dat de onderhavige vordering geen betrekking heeft op een van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van toepassing is. De vraag of de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar zijn, dient dan ook getoetst te worden aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. [appellant] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat door zijn gemachtigde buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die verder strekken dan enkel ter voorbereiding van de procedure of instructie van de zaak. Het door [appellant] gevorderde bedrag is in overeenstemming met het daarvoor gebruikelijke tarief, zodat het bedrag van € 907,79 eveneens toewijsbaar is, vermeerderd met de niet afzonderlijk betwiste wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg.
3.10.6.
De wettelijke rente over het achterstallig salaris en wettelijke verhoging is toewijsbaar, zoals hierna in het dictum van deze beslissing vermeld.
3.10.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [geïntimeerde] veroordeeld te worden in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. [geïntimeerde] zal tevens worden veroordeeld tot restitutie aan [appellant] van de door hem betaalde proceskosten in eerste aanleg ten bedrage van € 1.080,-.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen de somma van € 8.852,77 bruto ter zake van achterstallig salaris over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018, vermeerderd met 20% wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid van iedere salaristermijn met wettelijke verhoging, tot de dag der voldoening;
veroordeelt Hendrik tevens ter zake van buitengerechtelijke incassokosten aan [appellant] te betalen de somma van € 907,79 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2018 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] terzake van restititie van betaalde proceskosten in eerste aanleg aan [appellant] te voldoen de somma van € 1.080,-;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] tot de datum van dit arrest begroot op € 324,01 aan verschotten (te weten € 98,01 aan explootkosten en € 226,- aan griffierecht ) en € 1.080,- aan salaris;
veroordeelt [geïntimeerde] tevens in de proceskosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 840,01 aan verschotten (te weten € 99,01 aan explootkosten en € 741,- aan griffierecht) en € 2.148,- (zijnde 2 punten à € 1.074,-) aan salaris;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, W.J.J. Wetzels en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.