In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector kanton, waarbij de kantonrechter [appellante] heeft veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag wegens verbeurde dwangsommen en achterstallige kinderalimentatie. [appellante] heeft in hoger beroep de vonnissen van de kantonrechter bestreden, stellende dat de verklaringen die zij heeft afgelegd in het kader van het derdenbeslag niet onrechtmatig zijn. Het hof oordeelt dat de enkele stelling van [geïntimeerde] dat de verklaringen onjuist zijn, onvoldoende is om te concluderen dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] niet binnen de wettelijke termijn van twee maanden heeft gereageerd op de afgelegde verklaringen van [appellante], waardoor deze als juist moeten worden aangemerkt. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan [appellante] van hetgeen zij heeft ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.