ECLI:NL:GHAMS:2020:1930

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
23-000461-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens onvoldoende bewijs van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was eerder vrijgesproken van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een zitting op 25 juni 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van ongeveer 60 bolletjes cocaïne op of omstreeks 19 april 2019 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met drie anderen was aangehouden, maar dat er bij hem geen verdovende middelen of grote geldbedragen zijn aangetroffen. De verdachte ontkende de drugs in zijn bezit te hebben gehad en er was geen ander bewijs dat hem verbond aan de drugs.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachte de cocaïne in zijn bezit had of dat hij nauw en bewust samenwerkte met de medeverdachten. Gezien de onzekerheden in het bewijs en de mogelijkheid dat de drugs door iemand anders in het compartiment zijn geplaatst, heeft het hof besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de kinderrechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan door de verdachte vrij te spreken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000461-20
datum uitspraak: 9 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-096610-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hoger beroep is door de verdachte beperkt ingesteld en is niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 60 bolletjes cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kinderrechter.

Vordering van het openbaar ministerie voor feit 1

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het aan hem onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte is samen met drie anderen aangehouden op verdenking van het overtreden van de Opiumwet. Bij twee van de medeverdachten zijn grote geldbedragen aangetroffen, terwijl ook is gezien dat zij ter plekke verdovende middelen stiekem probeerden weg te gooien. Bij de verdachte is geen soortgelijk geldbedrag aangetroffen. Er zijn bij de verdachte ook geen verdovende middelen aangetroffen voordat hij samen met een van de medeverdachten in de arrestantenbus werd vervoerd naar het cellencomplex.
De verdachte en een van de medeverdachten werden in afzonderlijke compartimenten en geboeid vervoerd. Bij het vertrek van de arrestantenbus is het compartiment van de verdachte doorzocht zonder iets te vinden, waarna hem is medegedeeld dat als daarin na aankomst bij het cellencomplex verdovende middelen zouden worden aangetroffen, hij zou worden aangemerkt als de eigenaar daarvan. Hoe zijn compartiment precies is doorzocht, wanneer het boeien van beide verdachten precies heeft plaatsgevonden en hoe en wanneer de beide verdachten precies hun compartimenten in zijn gebracht, is uit de stukken niet af te leiden. De verdachte was er niettemin op voorbereid dat zijn compartiment na uitstappen grondig zou worden geïnspecteerd.
Bij aankomst op het cellencomplex is de arrestantenbus in een daartoe bestemde afgesloten kooi geplaatst. Het bleek druk te zijn in het cellencomplex en beide verdachten moesten apart naar binnen worden gebracht. De verdachte is als eerste uit de bus gehaald en het complex binnengebracht. Verbalisant [verbalisant] is achtergebleven om toezicht te houden op de medeverdachte en heeft kort na het uitstappen van de verdachte diens compartiment doorzocht en in een afvoerputje een zakje met verdovende middelen aangetroffen. De punt van dit zakje stak uit het putje. Ondanks de aanvullende processen-verbaal van bevindingen is het voor het hof niet precies te reconstrueren hoe direct na aankomst van de arrestantenbus en voor het aantreffen van het zakje precies door haar toezicht is gehouden op de medeverdachte alsmede of en tot welk moment het compartiment van de medeverdachte precies gesloten is geweest.
De verdachte heeft ontkend de drugs die in het compartiment van de bus zijn aangetroffen in zijn bezit te hebben gehad. Enig ander rechtstreeks bewijs dat hij verdovende middelen in zijn bezit heeft gehad ontbreekt. Het hof ziet zich dus voor de vraag gesteld of gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken, met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte dat zakje daar heeft verstopt. Het hof komt alles afwegende tot het oordeel dat mede gelet op de diverse onzekerheden hiervoor benoemd, de mogelijkheid dat de verdovende middelen door iemand anders in het afvoerputje zijn geplaatst niet als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven, waardoor bij het hof de vereiste overtuiging dat de drugs in het bezit zijn geweest van de verdachte ontbreekt.
Het hof overweegt voorts dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting evenmin met voldoende zekerheid is af te leiden dat de verdachte nauw en bewust met de medeverdachte(n) heeft samengewerkt ten aanzien van het (opzettelijke) verkopen enz. en/of aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne.
De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juli 2020.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]