ECLI:NL:GHAMS:2020:1843

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
200.264.770/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor brand door onjuiste installatie rookgasafvoerkanaal

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Aannemersbedrijf [X] voor schade die is ontstaan door een brand in de woning van [A]. De brand vond plaats op 23 maart 2013 en werd veroorzaakt door een rookgasafvoerkanaal dat door [X] was aangelegd. Achmea, de verzekeraar van [A], heeft [X] aansprakelijk gesteld op grond van de stelling dat het rookgasafvoerkanaal in strijd met de geldende brandveiligheidsvoorschriften was aangelegd. Het hof heeft vastgesteld dat [X] het rookgasafvoerkanaal niet omkokerd heeft en dat de afstand tot brandbare materialen te klein was. De rechtbank had eerder de vorderingen van Achmea toegewezen en [X] en [Y] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schade. [X] heeft in hoger beroep 21 grieven ingediend, maar het hof heeft deze grieven verworpen en de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Het hof concludeert dat er een causaal verband bestaat tussen de onjuiste installatie van het rookgasafvoerkanaal en de brand, en dat [X] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De aansprakelijkheid van [X] is niet vervallen op grond van artikel 10 van de AVA 1992, omdat er sprake is van een verborgen gebrek. Het hof heeft de vorderingen van Achmea in hun geheel toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.264.770/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/257184 / HA ZA 17-253
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juni 2020
inzake
[X] AANNEMINGSBEDRIJF & VASTGOEDADVIES B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.S. Ariëns te Amsterdam,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en Achmea genoemd.
[X] is bij dagvaarding 3 mei 2019 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van respectievelijk 4 april 2018 (hierna: het tussenvonnis) en 6 februari 2019 (hierna: het eindvonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Achmea als eiseres en [X] en [Y] (hierna: [Y] ) als gedaagden. Op 15 augustus 2019 is namens Achmea een anticipatie-exploit betekend.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen voor zover tussen partijen gewezen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Achmea geheel zal afwijzen, met veroordeling van Achmea tot terugbetaling van hetgeen door [X] is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst, met veroordeling van Achmea in de kosten van het geding in beide instanties.
Achmea heeft geconcludeerd tot bekrachtig van de bestreden vonnissen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] in de kosten van het geding (naar het hof begrijpt:) in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [X] heeft grieven geformuleerd tegen de onder 2.1 en 2.4 vastgestelde feiten (grieven 1 en 2).
Met grief 1 heeft [X] bezwaar gemaakt tegen het onder 2.1 vastgestelde feit dat door haar een rookgasafvoerkanaal is
gerealiseerdvanaf de zoldervloer tot en met de dakdoorvoer. Uit de toelichting op deze grief begrijpt het hof dat niet zozeer betwist wordt dat dit afvoerkanaal is aangebracht, maar dat [X] de stelling inneemt dat de opdracht slechts zag op het waterdicht doorvoeren van een element van het rookgasafvoerkanaal door het dak. Om die reden heeft zij bezwaar tegen de term
realiseren. Rekening houdend met de strekking van deze grief zal het hof de term
gerealiseerdvervangen door
aangebracht. Over de reikwijdte van de opdracht zal het hof nader ingaan bij de bespreking van de grieven.
De tweede grief ziet op het in 2.4 vermelden van [X] waar [Y] is bedoeld. Niet in geschil is dat dit een kennelijke verschrijving betreft, die het hof zal verbeteren. De grief kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen.
De overige feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
In 2010 heeft [A] opdracht gegeven aan [X] voor de nieuwbouw van een casco (houtskelet) huis. Op de op 9 juni 2010 tot stand gekomen aannemingsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van aannemingen in het bouwbedrijf 1992 (AVA1992) van toepassing. In oktober 2010 is meerwerk overeengekomen, welk meerwerk onder meer zag op het aanbrengen van een rookgasafvoerkanaal (hierna ook wel: RAK) van 200 mm door het dak. [A] was namelijk voornemens een houtkachel te laten plaatsen en installeren. [X] heeft het rookgasafvoerkanaal aangebracht vanaf de zoldervloer tot en met de dakdoorvoer. [X] heeft hierbij gebruik gemaakt van een dubbelwandig RVS rookgasafvoerkanaal van het merk Helex met een doorgang van 200 mm. In de houten underlaymentvloer van de zolder is door [X] een rond gat gezaagd, waar omheen een zogenaamde verdiepingsondersteuning is geplaatst. Het dubbelwandige RVS rookgasafvoerkanaal is tot ongeveer 15 cm onder de zoldervloer doorgevoerd en gefixeerd in de verdiepingsondersteuning. Voor de doorvoer door het dak heeft [X] gebruik gemaakt van een dakplaat met plooibare loodslab en daarboven een stormkraag.
2.2
Deze AVA 1992 luiden voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 5: VERPLICHTINGEN VAN DE AANNEMER
1. De aannemer is verplicht het werk goed en deugdelijk en naar de bepalingen van de overeenkomst uit te voeren. De aannemer dient het werk zodanig uit te voeren, dat daardoor schade aan persoon, goed of milieu zoveel mogelijk wordt beperkt. (…)
5. De aannemer wordt geacht bekend te zijn met de voor de uitvoering van het werk van belang zijnde wettelijke voorschriften en beschikkingen van overheidswege, voor zover deze op de dag van de offerte gelden. De aan de naleving van deze voorschriften en beschikkingen verbonden gevolgen zijn voor zijn rekening. (…)
(…)
Artikel 10: AANSPRAKELIJKHEID NA OPLEVERING
1. Na het verstrijken van de onderhoudstermijn is de aannemer niet meer aansprakelijkheid voor tekortkomingen aan het werk, behoudens indien het werk of enig onderdeel daarvan door schuld van de aannemer, zijn leverancier, zijn onderaannemer of zijn personeel een gebrek bevat dat door de opdrachtgever redelijkerwijs niet eerder onderkend had kunnen worden en de aannemer van dat gebrek binnen redelijke termijn na ontdekking mededeling is gedaan.
(…)”
2.3
[X] heeft het werk op 26 april 2011 opgeleverd in aanwezigheid van een door [A] ingeschakelde bouwkundig expert. Daarbij zijn geen opmerkingen gemaakt over de wijze waarop zij het rookgasafvoerkanaal had geplaatst.
2.4
Nadat de woning door [X] was gebouwd kreeg [Y] van [A] de opdracht om de woning af te bouwen. [Y] heeft het rookgasafvoerkanaal afgemaakt vanaf de begane grond tot aan het plafond van de eerste verdieping. Hij heeft daartoe vanaf de vloer in de woonkamer tot aan het plafond van de eerste verdieping met vuurvaste stenen een rookkanaal opgebouwd. Vanaf de begane grond is een enkelwandige flexibele metalen buis in de schoorsteen aangebracht, die is aangesloten op een dubbelwandig geïsoleerd metalen pijpelement van het merk Holetherm. Dit pijpelement is gekoppeld aan de door [X] aangebrachte dubbelwandige pijp. Het door [Y] aangebrachte deel van de dubbelwandige pijp was opgenomen in het gemetselde materiaal.
2.5
De werkzaamheden van [Y] zijn opgeleverd in november 2011. Na die oplevering is de kachel geplaatst. Daarbij waren [X] noch [Y] betrokken. [Y] is na het plaatsen van de kachel bij [A] geweest om het schoorsteenkanaal te testen. Daarbij heeft [Y] met zijn hand gevoeld wat de temperatuur was van de schoorsteen en ook van het rookgasafvoerkanaal zoals dat door [X] was aangebracht. [Y] heeft [A] daarbij meegedeeld dat het rookgasafvoerkanaal op één punt te warm werd.
2.6
Op 12 januari 2012 heeft [X] aan de buitenzijde van de woning een extra schoorsteenelement op het rookgasafvoerkanaal gezet, omdat deze net niet boven de nok van het huis uitkwam.
2.7
Op 23 maart 2013 heeft in het huis van [A] brand gewoed.
2.8
De schade is in het Expertiserapport Brand van Achmea van 9 mei 2014 vastgesteld op een bedrag van € 200.440,44 (inclusief btw). Achmea heeft de schade die is ontstaan door de brand uitgekeerd aan [A] .
2.9
In opdracht van Achmea heeft toedrachtonderzoeker Biesboer Expertise B.V. (hierna: Biesboer) een onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. Ook [X] , [Y] en vertegenwoordigers van hun respectievelijke verzekeraars zijn in de gelegenheid gesteld om bij dit onderzoek aanwezig te zijn en een eigen toedrachtonderzoeker in te schakelen. In het onderzoeksverslag van Bierboer wordt onder meer als samenvatting en conclusie van de technische en tactische expertise vermeld dat:
“- op 23 maart 2013 is door brand schade ontstaan in de vrijstaande woning van de heer [A] en mevrouw [B] ;
- deze brand op twee afzonderlijke plaatsen gewoed heeft, namelijk in een ruimte boven het plafond van de 1e verdiepingsvloer c.q. onder de zoldervloer en in/op een deel van het dak van de woning;
- ter hoogte van deze beide zogenaamde ontstaansgebieden de brand is ontstaan in de directe nabijheid van het ten behoeve van een houtkachel aangelegd rookgasafvoerkanaal en wel het deel dat bestond uit dubbelwandig geïsoleerde roestvrij stalen pijpelementen;
- de ontstaansplaats boven het plafond van de 1e verdieping bevond zich op de plaats waar een zogenaamde verdiepingsondersteuning direct op de houten zoldervloer was gemonteerd en er was niet of nauwelijks ruimte gehouden tussen het rookkanaal en de vloer;
- door stralingswarmte en/of warmteoverdracht tussen het rookkanaal en de houten vloer is een smeulproces geïnitieerd, naderhand overgaand in een vlammende brand en
- de brand op/in het dak vrijwel is zeker ontstaan doordat het rookkanaal was aangebracht op korte afstand van houten delen. Deze wijze van aanleg zal tot gevolg hebben gehad dat, door een proces van pyrolyse, de ontbrandingstemperatuur van de houten delen omlaag is gebracht. Bij de brand boven het plafond van de 1e verdieping zal ook het rookkanaal ter plaatse van de dakdoorvoer warmer/heter zijn geworden en wel zodanig dat de ontbrandingstemperatuur van de houten dakdelen is bereikt.
Resumerend wordt dan ook gesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de wijze waarom een deel van het rookgasafvoerkanaal ten behoeve van een houtkachel is aangelegd en het ontstaan van de brand in de woning. Bij beide omschreven ontstaansplaatsen was sprake van een brandgevaarlijke situatie doordat, in afwijking van de daarvoor geldende regelgeving (zie punt 4.5 van dit rapport, ), er geen voorzieningen waren aangebracht zoals bijvoorbeeld een door de vloer lopende omkokering, waardoor er een direct en/of vrijwel direct contact mogelijk was tussen het rookkanaal en brandbare materialen.
De brandgevaarlijke plaatsen waren aanwezig in het gedeelte van het rookkanaal dat, zo is medegedeeld, was aangelegd door Aannemersbedrijf [X] .
(….)
2.1
In opdracht van de verzekeraar van [Y] is door onderzoeksbureau Gorissen & Van der Zande eveneens een onderzoek gedaan naar de toedracht van de brand. In het onderzoeksrapport wordt onder meer het volgende vermeld:
4.2 Opbouw schoorsteenkanaal
(…)
Buiten de woning was op het uiteinde van de dubbelwandige pijp een vonkenvanger gemonteerd. Rapporteur constateerde dat de mazen van de vonkenvanger redelijk vervuild waren (foto 21). In de pijp zelf werd vrijwel geen aanslag of roet aangetroffen.
(…)
6. OORZAAKONDERZOEK
(…)
6.3
Afstand tussen pijp en brandbaar materiaal
Rapporteur constateerde dat de door verzekeringnemer gelegde planken zoldervloer tot dicht tegen de stalen buitenmantel van de dubbelwandige rookgasafvoer was doorgelegd. De kleinste afstand tussen de uiteinden van de planken en de stalen buitenmantel van de rookgasafvoer bedroeg 1.5 cm (foto 32).
Rapporteur kon ook vaststellen dat de underlayment plaat waarvan de (oorspronkelijke) zoldervloer was gemaakt, ter plaatse van de vloerdoorvoer plaatselijk tot tegen de buitenmantel van de rookgasafvoer kwam (foto 33). De underlaymentvloer was door Aannemersbedrijf [X] aangebracht. Deze aannemer had ook het gat t.b.v. de rookgasafvoer gezaagd. De diameter van dat gat was naar schatting ongeveer 2 cm groter dan de buitendiameter van de pijp (foto 33).
6.4
Pyrolyse
Hout en houtachtige producten zullen onder invloed van warmte ontleden (= pyrolyse). De processen die daarbij een rol spelen zijn exotherm; ze produceren warmte. Indien die warmte niet of onvoldoende aan de omgeving kan worden afgegeven zal er in het materiaal een spontane temperatuurverhoging optreden, waarbij de ontbrandingstemperatuur kan worden bereikt (bron: ‘uit de brand van L.J. Bijl).
Door de ontleding van het hout wordt bovendien de ontbrandingstemperatuur omlaag gebracht.
Bij regelmatige blootstelling aan hitte, zoals in onderhavig geval gebeurde, kan het hout op enig moment gaan verkolen en gloeien waarna dat proces kan overgaan in een vlammende brand. Dit proces wordt nog versneld door de zelfopwarming vanuit het hout t.g.v. de pyrolyse.
De temperatuur van de buitenmantel van een dubbelwandige stalen rookgasafvoer kan alsnog makkelijk 200 °C. worden.
De underlayment vloer (geperste houtvezel) kwam in onderhavig geval plaatselijk tot tegen de buitenmantel van de rookgasafvoer. Daardoor kon het hout op die plek t.g.v. de hittestraling vanuit de pijp en/of onder invloed van pyrolyse in brand raken, c.q. gaan gloeien/smeulen.
6.5
Conclusie
Op basis van uitsluiting van alle andere mogelijke oorzaken ontstond de brand rondom de rookgasafvoer ter hoogte van de doorvoer in de zoldervloer. Op die plek kwam de underlayment plaat, waaruit de zoldervloer was gemaakt, tot ontbranding t.g.v. hittestraling vanuit en/of door pyrolyse van het hout rondom de rookgasafvoer.
Vervolgens werd op een zelfde wijze de houten dakbalk, die ter plaatse van de dakdoorvoer tot tegen de rookgasafvoer kwam, tot ontbranding gebracht. Daarbij kan de extra hitte die ontstond hij de brand in de balklaag van de zoldervloer, via geleiding in de stalen buitenmantel van de rookgasfvoer een inleidende rol hebben gespeeld. Het is echter niet geheel uit te sluiten dat de brand, onafhankelijk van elkaar, vrijwel gelijktijdig op beide plaatsen ontstond.
(…)
9 VOORSCHRIFTEN
9.1
Voorschriften Bouwbesluit
In het bouwbesluit is in afdeling 2.11.1, artikel 2.81 lid 1 (nieuwbouw), bepaald:
‘Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt’
M.b.t. rookafvoeren is in artikel 2.84 lid 1 bepaald dat een voorziening voor de afvoer van rook brandveilig is.
Volgens lid 2 moet het materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rook is samengesteld onbrandbaar zijn. Dit geldt uitsluitend indien dat materiaal een temperatuur, bepaald volgens NEN 6062, kan optreden van meer dan 363 K (=90 ºC).
Uit de NEN 6062 blijkt dat de buitenwand van een rookkanaal maximaal 75 ºC stijging van temperatuur mag hebben. Bij een omgevingstemperatuur van 20 ºC mag deze dus maximaal 95 ºC worden.
Uit proeven van TNO blijkt dat alleen afvoerkanalen van het merk Isoduct aan deze norm voldoen. Voor alle andere kanalen geldt dat deze een extra onbrandbare omkokering moeten krijgen om aan de eis te voldoen.
9.2
Voorschriften fabrikanten
Op de website van [C] , van welk merk de door Aannemersbedrijf [X] geïnstalleerde rookgasafvoer is, werden de installatievoorschriften gevonden m.b.t. de dubbelwandige rookgasafvoer.
Daaruit blijkt dat bij doorvoeren door wanden, vloeren en daken rondom een minimale afstand moet worden aangehouden van20 cmtot brandbare materialen.
(…)
Uit de op internet aangetroffen installatievoorschriften van Holetherm, de door de verzekeringsnemer extra aangebrachte kanaallengte, blijkt dat een minimale afstand tussen pijp en brandbaar materiaal wordt geadviseerd van 7,5 cm (…).
Omkokering
Binnenshuis moet vanaf de eerste verdieping – uit oogpunt van brandveiligheid – daar waar contact met de schoorsteen mogelijk is deze voorzien zijn van een omkokering van onbrandbare materialen met een dikte van minimaal 12 mm. De ruimte tussen het kanaal en de omkokering dient dan minstens 75 mm te bedragen. Gebruik bij omkokering omkokeringsbeugels i.p.v. muurbeugels. In geval van een brandbare vloer of dak moet de omkokering hier doorheen lopen. Maak in de omkokering geen gebruik van brandseparatieplaten. Daar waar geen contact mogelijk is dient er een afstand tussen de buitenbuis van de schoorsteen en de brandbare materialen te worden aangehouden van tenminste 75 mm. Werk een doorvoer van een brandbaar dak of vloer af met brandwerend materiaal.
9.3
Conclusie
Gelet op de eisen zoals opgenomen in het bouwbesluit en in de installatievoorschriften van de fabrikant(en), voldeed het rookgasafvoerkanaal in onderhavige situatie daar niet aan.
Er was in ieder geval geen sprake van een brandveilige situatie zoals bedoeld in het bouwbesluit.
Die situatie ontstond doordat Aannemersbedrijf [X] bij de installatie niet voldeed aan het voorschrift van de fabrikant om minimaal een afstand van 20 cm te houden tussen de pijp en brandbaar materiaal. Vastgesteld werd dat tussen de pijp en het brandbare materiaal, te weten de underlayment vloerplaat, maximaal 2 cm ruimte aanwezig was en de pijp plaatselijk zelfs de brandbare vloer raakte (foto 33).
Dit gold ook voor de dakdoorvoer van het rookkanaal, waarbij tussen het rookkanaal en het houten dakbeschot c.q. een houten dakbalk, maximaal enkele milliliters vrije ruimte was ( foto’s 24 en 25).
Ook de door verzekeringsnemer uitgevoerde werkzaamheden, te weten het leggen van de plankenzoldervloer, zijn niet conform de voorschriften uitgevoerd. Hij hield een minimale ruimte tussen pijp en rookkanaal van 1,5 vrij (foto 32).
Deze ruimte is, gelet op de voorschriften van de fabrikant, weliswaar veel te weinig om te spreken van een brandveilige situatie, maar in onderhavig geval werd daardoor niet de brand ingeleid.

10.CAUSAAL VERBAND / VERWIJTBAARHEID

10.1
Causaal verband
Uit het onderzoek blijkt dat er zonder twijfel sprake is van een causaal verband tussen de aanwezigheid van een rookgaskanaal en het ontstaan van de brand.
Doordat niet werd voldaan aan de installatievoorschriften was sprake van een veel te kleine afstand tussen brandbaar materiaal en de dubbelwandige rookgasafvoer.
Door rechtstreekse hittestraling vanuit de rookgasafvoer, al dan niet in combinatie met pyrolyse van het hout rondom het rookgaskanaal, kwam de underlayment zoldervloer tot ontbranding. Deze brandbare underlayment vloer kwam plaatselijk zelfs tot tegen de buitenmantel van de rookgasafvoer.
De maximale afstand tussen rookgaskanaal en de brandbare zoldervloer was ongeveer 2 cm, veel minder dan de voorgeschreven 20cm.”
10.2
Verwijtbaarheid
Naar de mening van rapporteur is sprake van verwijtbaarheid aan de zijde van Aannemersbedrijf [X] die het dubbelwandige rookkanaal op de omschreven wijze installeerde. Doordat [X] zich niet hield aan de voorschriften van de fabrikant van het geïnstalleerde kanaal kwam brandbaar materiaal veel te dicht tot zelfs tegen de hete buitenmantel van de pijp, waardoor de brand ontstond.
10.3
Conclusie m.b.t. werkzaamheden verzekeringsnemer
Vooralsnog blijkt niets van een causaal verband tussen de werkzaamheden zoals door verzekeringsnemer uitgevoerd en het ontstaan van de brand.
Hem kan wel worden verweten dat hij te weinig afstand hield tussen de rookgasafvoer en brandbaar materiaal, te weten de planken van de door hem gelegde zoldervloer, maar dit leidde niet tot het ontstaan van de brand en/of schade.
(…)
2.11
Achmea heeft zowel [X] als [Y] aansprakelijk gesteld voor de schade. Zowel [X] als [Y] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Achmea toegewezen en [X] en [Y] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Achmea van het totale schadebedrag van € 204.133,98, vermeerderd met rente en een bedrag van € 7.109,- aan kosten ter vaststelling van de schade. Tevens zijn [X] en [Y] veroordeeld in de proceskosten.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met 21 grieven op, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking.
3.2
Achmea heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij door de uitkering van het schadebedrag aan haar verzekerde [A] in diens rechten is gesubrogeerd. Zij stelt [X] aansprakelijk voor de door [A] geleden schade. Daartoe stelt zij dat [X] het rookgasafvoerkanaal in strijd met de geldende regels heeft aangelegd en dat daardoor de brand is ontstaan. Zij stelt dat [X] het rookgasafvoerkanaal zonder omkokering heeft aangelegd en dat onvoldoende afstand is aangehouden tot de balken van de vloer. Zij verwijst naar de bevindingen in het rapport van Biesboer en het rapport van Gorissen & Van der Zande. De schade is door Achmea begroot op € 200.440,44 inclusief btw en bestaat uit herstelkosten aan de opstal, waardevermindering van de opstal, bereddings- en opruimingskosten en kosten van tijdelijk verblijf elders. Voorts is vergoeding van onderzoekskosten gevorderd.
3.3
[X] heeft allereerst betwist dat de oorzaak van de brand is gelegen in het gebrek aan omkokering van het kanaal en/of het gebrek aan afstand tussen het kanaal en de brandbare materialen. [X] heeft betwist dat het rookgasafvoerkanaal op te korte afstand van het houtwerk is aangebracht en er zelfs tegenaan zat. Zij voert aan dat er ter plaatse van het dak rondom de pijp een afstand van 10 centimeter is aangehouden en dat op enig moment nog een verruiming is gezaagd, hetgeen niet mogelijk was geweest als het kanaal reeds tegen een houten balk aan zat. Dit volgt volgens haar ook niet uit de foto’s. Zij meent dat de rechtbank het oordeel van Biesboer en Gorissen & Van der Zande niet had mogen overnemen.
[X] stelt dat de oorzaak van de brand ook gelegen kan zijn in een schoorsteenbrand. Daartoe wijst zij erop dat op de vonkenvanger duidelijke sporen van cresosoot zijn vastgesteld, dat een bekende oorzaak is van schoorsteenbranden. Bij een schoorsteenbrand kan een temperatuur bereikt worden van 1000 ºC of meer, zodat het niet verwonderlijk is dat er na de brand geen zichtbare deeltjes meer zijn aangetroffen in het kanaal. Tevens wijst zij erop dat er geen veegbewijs is overgelegd. Voorts wijst zij erop dat [A] kort na de brand heeft verteld de kachel flink te hebben opgestookt. Deze aspecten zijn volgens [X] ten onrechte niet door de brandonderzoekers benoemd, onderzocht en beoordeeld.
Indien moet worden aangenomen dat het rookgasfvoerkanaal in strijd met de geldende regels is aangebracht en dit tot de brand heeft geleid, vormt dit geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, omdat die overeenkomst niet meer behelsde dan het waterdicht door het dak voeren van een element van het rookgasafvoerkanaal. Omdat het element toevallig te lang was is er een doorvoer in de zoldervloer gemaakt en is dit element ondersteund achtergelaten. Dit was een provisorische bevestiging. De overeenkomst hield niet in dat een brandveilig afgebouwd kanaal zou worden aangelegd, dat was de taak van [Y] , aldus [X] . Meer subsidiair beroept [X] zich op artikel 10 van de AVA 1992 en stelt dat het gebrek bij oplevering ontdekt had kunnen worden omdat het een zichtbaar gebrek is. Op grond van deze bepaling is [X] als aannemer na oplevering niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen aan het werk, tenzij de opdrachtgever deze bij oplevering redelijkerwijs niet had kunnen onderkennen. Tot slot betwist [X] een deel van de schade.
Oorzaak van de brand
3.4
Het hof overweegt ten aanzien van de oorzaak van de brand als volgt.
In het Bouwbesluit zijn in het kader van de brandveiligheid regels gesteld omtrent het gebruik van onbrandbaar materiaal voor de afvoervoorziening van rookgassen. Volgens deze regels mag de maximale temperatuurstijging van de buitenzijde van het afvoerkanaal niet meer dan 75 ºC bedragen (bij een omgevingstemperatuur van 20 ºC is dat dus 95 ºC). In het rapport van Gorissen & Van der Zande is beschreven dat uit proeven van TNO blijkt dat alleen de afvoerkanalen van het merk Isoduct aan de NEN-norm voor brandveiligheid voldoen. Voor alle andere kanalen geldt dat deze een extra onbrandbare omkokering moeten krijgen om aan de eis te voldoen. Het door [X] aangebrachte afvoerkanaal is niet van Isoduct. Niet in geschil is dat het door [X] aangebrachte rookgasafvoerkanaal door hem niet was omkokerd met onbrandbaar materiaal.
Zowel Biesboer als Gorissen & Van der Zande hebben vastgesteld dat door [X] bij het aanbrengen van de rookgasafvoer een gat is gezaagd in de zoldervloer, die bestond uit underlaymentplaten. Die uitsparing was maar iets groter dan de buitendoorsnede van de dubbelwandige pijp. Dit is ook door de projectleider van [X] verklaard. Ook bij de dakdoorvoer was het afvoerkanaal op korte afstand van een balk geplaatst, zonder verdere afscherming of omkokering.
De deskundigen beschrijven in hun rapporten hoe zij door de pijp vanaf de doorvoer rechtop in de zoldervloer te zetten de afstand tot de balk hebben bepaald. Op deze wijze hebben zij vastgesteld dat de uitsparing in de vloer ca. anderhalve centimeter groter was dan de buitendoorsnede van de pijp en dat de pijp op enkele punten de underlaymentplaten raakte. Ook de diameter van het gat door het dak was naar schatting ongeveer 2 cm groter dan de buitendiameter van de pijp. De enkele betwisting door [X] dat uit de foto’s zou blijken dat de pijp op (te) korte afstand van de balk is bevestigd, is onvoldoende om deze bevinding van de deskundigen terzijde te schuiven. Haar stelling dat zij op enig moment nog een verruiming heeft gezaagd, nog daargelaten dat deze stelling in het geheel niet concreet is onderbouwd, doet evenmin af aan de feitelijke constatering van de deskundigen van de geringe ruimte tussen de pijp en de houten delen. Deze feitelijke constateringen leiden tot de conclusie dat de wijze waarop het rookgasafvoerkanaal was aangebracht (niet omkokerd, en zonder afscherming op zeer geringe afstand tot brandbare delen gemonteerd) in strijd was met de brandveiligheidsregels.
3.5
Beide deskundigen concluderen dat de brand op twee plaatsen rondom het rookgasvoerkanaal is ontstaan, te weten in de balklaag en de vloer van de zolder en in de balken van het dak en het dakbeschot. Blootstelling van de houten delen aan grote hitte heeft geleid tot het verkolen en gloeien van het hout, dat op enig moment overgegaan is in een vlammende brand. Zij zijn het erover eens dat er een causaal verband aanwezig is tussen het niet voldoen aan de installatievoorschriften en het ontstaan van de brand.
Aan [X] kan worden toegegeven dat het haar vrijstaat om de conclusies in deze rapporten in deze procedure te bestrijden. Het is ook aan haar of zij daartoe een contra-expertise laat uitvoeren. Van haar kan echter, mede gelet op de gelijkluidende conclusies in beide deskundigenrapporten, wel verlangd worden dat zij haar bezwaren voldoende gemotiveerd onderbouwt.
3.6
[X] heeft als bezwaar aangevoerd dat de onderzoekers de mogelijkheid van een schoorsteenbrand niet hebben onderzocht en om die reden niet hebben kunnen concluderen dat de brand is ontstaan als gevolg van de onjuiste installatie van rookgasafvoerkanaal.
[X] heeft daarmee de bevindingen van de deskundigen onvoldoende gemotiveerd weerlegd. De hiervoor bedoelde, niet in acht genomen brandveiligheidsmaatregelen hebben immers tot doel, om ook bij hoge temperaturen in het afvoerkanaal, zoals die zich kunnen voordoen bij een schoorsteenbrand, te voorkomen dat nabijgelegen brandbare materialen kunnen gaan gloeien en vlamvatten. Daartoe schrijft NEN-6062 voor (onder 6.4.1. Criteria –Thermische isolatie) dat de maximale temperatuurstijging gedurende de thermische proef, die zowel onder extreme als onder normale gebruiksomstandigheden wordt uitgevoerd, niet meer dan 75 ºC mag bedragen. Hetgeen door [X] is aangevoerd over een mogelijke schoorsteenbrand vormt dan ook, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen adequate weerlegging van de conclusie dat de brand heeft kunnen ontstaan door de onjuiste installatie van het rookgasafvoerkanaal.
3.7
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bevindingen van Biesboer en Gorissen & Van der Zande als onvoldoende bestreden vast staan, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat het rookgasafvoerkanaal in strijd met de brandveiligheidsregels is aangebracht en dat als gevolg daarvan brand is ontstaan.
Toerekenbare tekortkoming
3.8
[X] betwist dat het niet naleven van de hierboven bedoelde brandveiligheidsmaatregelen een tekortkoming in de nakoming van de met [A] gesloten overeenkomst oplevert. Zij stelt dat de meerwerkopdracht niet meer heeft behelsd dan het waterdicht doorvoeren van een element van het rookgasafvoerkanaal door het dak. Dit hield dus niet in dat er een afgebouwd kanaal zou worden opgeleverd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij gewezen op de omstandigheden dat [A] niet wist welke kachel er geplaatst zou worden en hoe de verdere opbouw van de kachel zou worden ingericht, dat hij de afbouwwerkzaamheden liet verrichten door een opvolgend aannemer en dat hij geen opdracht had gegeven om een bepaalde situatie achter te laten voor de afbouwer.
Op grond van deze omstandigheden stelt [X] dat het rookgasafvoerkanaal na haar werkzaamheden brandveilig zou worden opgeleverd door een derde.
3.9
Achmea heeft deze - in haar visie beperkte - uitleg van de meerwerkopdracht bestreden. Zij wijst op de beschrijving van de meerwerkopdracht als “RVS kanaal vanaf de zoldervloer tot 1 en 1 buiten het dak” en stelt vast dat [X] zowel de doorvoer door de zoldervloer als door het dak heeft aangelegd op een wijze die bestemd was om duurzaam bevestigd te blijven terwijl zij geen maatregelen heeft getroffen of afspraken heeft gemaakt om te voorkomen dat het door haar aangelegde deel van het rookgasafvoerkanaal ook zonder nadere maatregelen gebruikt zou worden.
3.1
Het hof stelt vast dat de meerwerkopdracht op de “Meer en Minderwerk lijst 1” van 29 oktober 2010 is omschreven als “RVS kanaal vanaf de zoldervloer tot 1 m1 buiten het dak.” Deze omschrijving wijst niet op de beperkte opdracht zoals thans door [X] gesteld. Ook haar stelling dat de bevestiging van de pijp aan de vloer van de eerste verdieping was ingegeven door de toevalligheid dat het element te lang was, rijmt niet met deze omschrijving. Daaruit volgt juist dat de opdracht specifiek betrekking had op het traject vanaf de zoldervloer tot 1 m buiten het dak.
Ook als moet worden aangenomen dat deze meerwerkopdracht aan [X] is gegeven met het oog op het kunnen verlenen van de garantie op het dak, volgt daaruit niet dat haar werk niet in alle opzichten aan de daartoe te stellen bouwkundige eisen zou behoeven te voldoen. Door [X] is niet gesteld dat daarover met [A] is gesproken, hetgeen wel voor de hand zou hebben gelegen omdat dit een afwijking zou betekenen van het uitgangspunt dat een opdracht wordt uitgevoerd in overeenstemming met de daarop van toepassing zijnde wettelijke veiligheidsvoorschriften en beschikkingen van overheidswege, zoals het Bouwbesluit. De enkele omstandigheid dat het resterend deel van het rookgasafvoerkanaal door een ander zou worden aangelegd, is daarvoor in elk geval niet voldoende. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat nog niet bekend was welke kachel zou worden geplaatst.
Gelet op deze omstandigheden heeft [X] onvoldoende gesteld voor de conclusie dat de door [A] gegeven meerwerkopdracht zo beperkt dient te worden uitgelegd dat het afvoerkanaal van de zolderverdieping tot 1 m buiten het dak niet aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit diende te voldoen.
3.11
Vast staat dat [X] [A] nimmer heeft gewezen op het feit dat het rookgasafvoerkanaal door hem was bevestigd in strijd met de brandveiligheidsregels uit het Bouwbesluit en dat deze zonder aanpassing niet in gebruik genomen mocht worden. Evenmin is door [X] met de opvolgend aannemer besproken dat het traject van de zoldervloer tot 1 m buiten het dak (nog) niet aan de brandveiligheidseisen voldeed, noch heeft zij later, nadat de werkzaamheden van de opvolgend aannemer voltooid waren en zij zelf nog werkzaamheden aan het rookgasafvoerkanaal heeft verricht, gewaarschuwd voor het feit dat niet aan de brandveiligheidseisen was voldaan.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [X] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de meerwerkopdracht.
Art 10 AVA 1992
3.12
[X] beroept zich meer subsidiair op het bepaalde in artikel 10 lid 1 van de AVA 1992, en stelt dat haar aansprakelijkheid is vervallen na de oplevering. Zij grieft tegen de overweging van de rechtbank dat [X] redelijkerwijs geen beroep kan doen op artikel 10 omdat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 5 van de AVA 1992 door een brandonveilig bouwwerk te hebben gecreëerd. Volgens haar is deze regeling uitputtend in de zin dat de aansprakelijkheid van de aannemer voor een “tekortkoming” na oplevering simpel integraal vervalt, ook als sprake zou zijn van schending van artikel 5. Dit is alleen anders als sprake is van een verborgen gebrek.
In eerste aanleg had [X] reeds betoogd dat van een verborgen gebrek geen sprake was omdat het aanhouden van een te kleine afstand tot brandbare delen, bij oplevering eenvoudig geconstateerd had kunnen worden. Daarbij heeft zij erop gewezen dat [A] werd bijgestaan door een deskundige.
3.13
Het beroep op artikel 10 AVA 1992 faalt. Zoals [X] terecht aanvoert vervalt de aansprakelijkheid voor tekortkomingen op grond van dit artikel niet “indien het werk een gebrek (…) bevat dat door de opdrachtgever redelijkerwijs niet eerder onderkend had kunnen worden (..).”
Zoals hierboven reeds overwogen staat vast dat het door [X] aangebrachte rookgasafvoerkanaal niet van het merk Isoduct is, dat als enige aan de NEN-norm voor brandveiligheid voldoet. Dit betekent dat het door [X] geïnstalleerde type pijp omkokerd had moeten zijn om aan die norm te kunnen voldoen, hetgeen niet het geval was. Op zichzelf is juist dat de opleveringskeuring dient om opleveringsgebreken te constateren. Van een opdrachtgever kan echter redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij bij die opleveringskeuring onderkent dat de aannemer niet het juiste materiaal heeft gebruikt voor het rookgasafvoerkanaal om zonder omkokering aan de voorgeschreven NEN-norm voor brandveiligheid te voldoen. In zoverre is dan ook sprake van een verborgen gebrek in de zin van artikel 10 lid 1 AVA 1992.
Dit brengt mee dat het beroep op de vervaltermijn faalt, zodat de relatie tussen artikel 10 en artikel 5 onbesproken kan blijven. Dit geldt eveneens voor de door Achmea bij memorie van antwoord aangevoerde verweren en haar subsidiaire beroep op vernietiging van artikel 10 AVA 1992 als onredelijk bezwarend beding.
3.14
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [X] volledig aansprakelijk is voor de door [A] geleden schade als gevolg van de brand.
Schade
3.15
Achmea heeft de hoogte van de door [A] geleden schade onderbouwd met het door haar overlegde rapport Expertiserapport Brand. Na het tussenvonnis heeft zij bij akte de schadeposten nader onderbouwd, mede met door haar overgelegde facturen.
In hoger beroep worden door [X] alleen nog de kosten ter vaststelling van schade (zijnde de kosten van het rapport Bierboer en het Expertiserapport Brand) van in totaal € 7.109,- en de kosten van bouwbegeleiding van € 3.811,50 betwist.
3.16
Wat de kosten van de expertiserapporten betreft heeft [X] gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat deze kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Zij stelt dat de rechtbank dat oordeel louter heeft gerelateerd aan de hoogte van de uiteindelijke schade. Achmea had echter inzicht moeten geven in de aard en de omvang van de werkzaamheden door overlegging van gespecificeerde nota’s waarop het uurtarief en de verrichte werkzaamheden zijn vermeld. Nu dat niet is gebeurd, kan niet worden nagegaan of ze redelijk zijn. Het gebeurt vaak dat kosten worden gemaakt die zien op dekkingsgerelateerde werkzaamheden die niet kunnen worden verhaald.
3.17
Deze grief faalt. Niet in geschil is dat kosten ter vaststelling van schade toewijsbaar zijn. De door Achmea gevorderde kosten zien op - in haar opdracht -opgemaakte rapporten, die betrekking hebben op onderzoek naar de oorzaak van de brand en hoogte van de schade. Dat zij de gevorderde bedragen daadwerkelijk heeft betaald, zoals zij met de betalingsbewijzen heeft onderbouwd, is niet in geschil. De voor deze rapporten in rekening gebrachte bedragen komen het hof, gelet op de inhoud ervan, niet onredelijk voor. [X] stelt ook niet concreet dat de gefactureerde bedragen onredelijk zijn. Dat de werkzaamheden betrekking zouden hebben gehad op kosten die niet zouden kunnen worden verhaald, is gelet op de inhoud van die rapporten, zonder nadere toelichting niet aannemelijk. De gevorderde bedragen zijn dan ook toewijsbaar.
3.18
Achmea heeft ter onderbouwing van de kosten aan bouwbegeleiding gesteld dat [A] bij de herstelwerkzaamheden gebruik heeft gemaakt van bouwbegeleiding door Mega Vastgoed Advies. Voor het gevorderde bedrag verwijst zij naar een door haar overgelegde factuur van 29 oktober 2013, waarin als omschrijving is vermeld:
“Bouwbegeleiding (herbouw woning) Het begeleiden van opdrachtgever bij de herbouw (na brand) van de woning aan de [adres] . Conform mail d.d. 19 september 2013.”
[X] heeft hiertegen aangevoerd dat niet valt in te zien dat er goede reden bestond om van bouwbegeleiding gebruik te maken. Het herstel van de woning in de oude toestand is immers een nogal basale opdracht. Verder is volgens [X] niet onderbouwd wat deze bouwbegeleider heeft gedaan en is niet duidelijk wanneer de bouwbegeleiding exact is gestart omdat uit de factuur zou blijken dat deze pas op 19 september 2013 is ingeschakeld, toen de woning al grotendeels was hersteld.
Achmea heeft in antwoord daarop gesteld dat gedurende de gehele herbouw gebruik is gemaakt van bouwbegeleiding en dat dit normaal gebruik is bij dergelijke bouwprojecten.
3.19
Ook deze grief faalt. Met Achmea is het hof van oordeel dat bouwbegeleiding een gebruikelijk onderdeel is van de herstelkosten. Dat het hier om een zodanig basale opdracht ging dat bouwbegeleiding niet nodig zou zijn, is niet te rijmen met de constatering dat de woning goeddeels herbouwd moest worden. Dat het gefactureerde bedrag betrekking heeft op de begeleiding van de volledige herbouw, zoals door Achmea gesteld, is door [X] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat Mega Vastgoed Advies pas op 19 september 2013 zou zijn ingeschakeld kan redelijkerwijs niet worden afgeleid uit de omschrijving op de factuur. De hoogte van het gefactureerde bedrag komt het hof ook niet onredelijk voor. Daarbij neemt het hof, net als de rechtbank, in overweging dat in gevallen waarin de benadeelde de begeleiding zelf ter hand neemt in de regel een bedrag van 4 à 5 % van de bouwsom gebruikelijk wordt geacht, terwijl het door Mega Vastgoed Advies gefactureerde bedrag aanzienlijk lager is dan dat bedrag,
Rente
3.2
Tot slot grieft [X] tegen toewijzing van de wettelijke rente vanaf het moment dat Achmea de uitkering heeft verricht. Zij stelt daartoe dat de wettelijke rente niet op dat moment opeisbaar is, maar op het moment dat [X] in verzuim is geraakt.
Ook deze grief faalt. Bij subrogatie door een verzekeraar in de verhaalsrechten van een benadeelde jegens een derde die zien op verbintenissen tot schadevergoeding op grond van artikel 6:74 lid 1 BW, treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in vanaf het tijdstip van subrogatie zowel ten aanzien van hetgeen door de gesubrogeerde verzekeraar aan de verzekerde is vergoed, inclusief vergoede rente, als ten aanzien van de door de verzekeraar gevorderde rente daarover (HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6737 (https://www.navigator.nl/document/id157620061020c05161hradmusp?h1=((NJ%202007%2C%20142))&idp=LegalIntelligence&anchor=id-a8123a4a-32db-4cd6-b6c8-7c3f04a31e71)).
Conclusie
3.21
De slotsom luidt dat alle grieven falen. Het eindvonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Achmea begroot op € 5.382 aan verschotten en € 3.919 voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L.M. Keirse, J.W. Hoekzema en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2020.