ECLI:NL:GHAMS:2020:1792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
200.255.702/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het treffen van maatregelen tegen hemelwaterlozing op perceel appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de appellant, die maatregelen eiste om te voorkomen dat hemelwater op zijn perceel werd geloosd. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.J.I. van Til, had eerder een vonnis van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin zijn vordering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn stelplicht, wat betekent dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om zijn claims te onderbouwen.

In hoger beroep heeft de appellant zijn eis vermeerderd en opnieuw bewijs aangeboden, maar het hof oordeelde dat de appellant wederom niet aan zijn stelplicht had voldaan. Het hof concludeerde dat de door de appellant ingebrachte rapporten niet voldoende bewijs boden dat het hemelwater van de weg afkomstig was en dat de weg niet goed begaanbaar was. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en bekrachtigde het vonnis, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de stelplicht in civiele procedures en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren ter ondersteuning van hun vorderingen. Het hof wees de vorderingen van de appellant af en legde de kosten van het geding bij hem neer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.255.702/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/272564/HA ZA 18-239
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. L.J.I. van Til te Alkmaar,
tegen

1.[X] VASTGOED B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
2. [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. K. Straathof te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , [X] Vastgoed, [X] Exploitatie en [geïntimeerde sub 3] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk [X] c.s. genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 februari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 november 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis, met een productie;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft, samengevat en na vermeerdering van eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - [X] c.s. zal gebieden maatregelen te treffen zodat er geen hemelwater meer wordt geloosd op het perceel van [appellant] , op straffe van een dwangsom, [X] c.s. zal veroordelen om onderhoud te plegen aan de met erfdienstbaarheden belaste paden en wegen conform de notariële akte van 29 december 2003 en [X] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de door [appellant] geleden schade verband houdende met de veroorzaakte wateroverlast vermeerderd met de kosten van de (inmiddels) door hem getroffen voorzieningen gerelateerd aan deze wateroverlast, met veroordeling van [X] c.s. in de proceskosten met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.4. de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende:
a. In [plaats] , gemeente [gemeente] , ligt een wijk, althans een vakantie/recreatiepark, met ongeveer 340 percelen grond met daarop recreatiewoningen aan het adres [X] (hierna: het park). De percelen zijn in eigendom van diverse particulieren. Een aantal eigenaren heeft ook een perceel met parkeerplaats in eigendom.
b. [appellant] heeft vier percelen in eigendom. Op twee percelen (met nummers [nummer] en [nummer] ) staan recreatiewoningen. De twee andere percelen (met nummers [nummer] en [nummer] ) zijn ingericht als parkeerplaats.
c. [X] Vastgoed heeft een perceel in eigendom (met nummer [nummer] ) dat is ingericht en dienst doet als weg door het park (hierna: de weg).
d. Het perceel met nummer [nummer] met parkeerplaats heeft [appellant] gekocht van [X] B.V. In de tussen partijen opgemaakte leveringsakte van 12 december 2003 is een erfdienstbaarheid gevestigd ten laste van onder meer de weg en ten behoeve van perceel [perceel] met parkeerplaats.
Het perceel met nummer [nummer] heeft [appellant] gekocht van de heer [A] . In de tussen partijen opgemaakte leveringsakte van 28 december 2015 is een erfdienstbaarheid van 29 december 2003 opgenomen ten laste van onder meer de weg en ten behoeve van perceel [perceel] met parkeerplaats. De erfdienstbaarheden zijn gelijkluidend en als volgt omschreven:
“- de erfdienstbaarheid van weg, respectievelijk de erfdienstbaarheid van voetpad, om te komen van en te gaan naar de openbare weg, de Oosterdijk casu quo Dorpsstraat, zonder daarvoor verder enige vergoeding verschuldigd te zijn, op de minst bezwarende wijze uit te oefenen over de bestaande en geprojekteerde wegen en paden op de lijdende erven. Het onderhouden van de met vorenomschreven erfdienstbaarheden belaste paden en weg komt ten laste van de eigenaren daarvan;- als erfdienstbaarheid het recht tot het aanleggen, hebben, houden, onderhouden, vervangen en verwijderen van kabels, aan- en afvoerleidingen een en ander volgens het bestaande bouwplan.”

3.3. De beoordeling

3.1
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] , samengevat, gevorderd dat [X] c.s. zal worden geboden om maatregelen te treffen zodat er geen hemelwater meer wordt geloosd op het perceel van [appellant] , met dien verstande dat er een riolering in het terrein van gedaagde wordt opgenomen, voorzien van kolken, zodat het hemelwater via deze kolken en de riolering kan worden afgevoerd, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [X] c.s. hiermee in gebreke blijft. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd dat [X] c.s. conform de notariële akte van 29 december 2003 onderhoud zal plegen aan het met erfdienstbaarheden belaste perceel, dusdanig dat het pad op een normale wijze begaanbaar is, vrij van hemelwater en kuilen. Dit alles uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [X] c.s. in de proceskosten.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat, kort gezegd, [appellant] , gelet op de gemotiveerde betwisting door [X] c.s., onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die kunnen leiden tot de slotsom dat er hemelwater vanaf de weg naar perceel [perceel] loopt. Ook ten aanzien van de begaanbaarheid van de weg heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] nadere feiten en omstandigheden had moeten stellen waaruit blijkt dat de weg een zodanig gebrek vertoont dat deze niet goed begaanbaar is. [appellant] heeft, op beide onderdelen, niet voldaan aan zijn stelplicht, aldus de rechtbank.
3.3
[appellant] komt met drie grieven op tegen deze beslissingen van de rechtbank. Het hof overweegt als volgt.
3.4
Met
grief Ikomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat het hemelwater op perceel [perceel] (door [appellant] in hoger beroep aangeduid met nummer [nummer] ; het hof houdt de door de rechtbank gehanteerde nummering aan) afkomstig is van de weg.
3.5
Ter onderbouwing van deze grief verwijst [appellant] in de eerste plaats opnieuw naar het in eerste aanleg overgelegde rapport van TOP expertise, nu meer in het bijzonder naar pagina 5. Volgens [appellant] volgt uit het rapport dat de weg afwatert naar de omliggende percelen, waaronder perceel [perceel] , althans is dit zeer aannemelijk. Uit de desbetreffende pagina van het rapport blijkt immers dat er geen riolering aanwezig is waardoor water op de weg blijft staan en daarmee is het, aldus [appellant] , een gegeven dat er wordt afgewaterd op omliggende percelen.
De rechtbank heeft over het beroep van [appellant] op dit rapport, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…)- Voorts merkt [X] c.c. terecht op dat uit het door [appellant] overgelegde deskundigenbericht (…) niet blijkt dat het op perceel [perceel] aanwezige hemelwater afkomstig is van perceel [perceel][de weg; hof].
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat van de zijde van [appellant] niet concreet is gemaakt op welk specifiek deel van dit deskundigenbericht hij zich baseert, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Los daarvan geldt dat uit de opmerkingen van de deskundige dat ter hoogte van perceel [perceel] geen straatkolken zijn waargenomen (bladzijde 1), dat water op de parkeerplekken niet wordt afgevoerd (bladzijde 2) en dat het regenwater op de weg blijft staan (bladzijde 4) de door [appellant] gestelde waterloop niet valt op te maken. Op bladzijde 4 staat weliswaar vermeld dat de deskundige heeft vastgesteld dat het water vanaf de weg onvoldoende wordt afgevoerd, maar hij concludeert dit eveneens voor de tussenliggende parkeervakken - voor één daarvan is [appellant] zelf verantwoordelijk - en trekt deze conclusie in het kader van de vraag of het terrein goed begaanbaar is. De begaanbaarheid van het terrein is echter een heel andere kwestie dan de vraag of er hemelwater van het ene naar het andere perceel vloeit.- Hoewel dat wel op zijn weg lag, heeft [appellant] daarnaast geen relevant verweer geboden op de - op het eerste gezicht doeltreffende - opmerkingen van [X] c.s. dat, ten eerste, perceel [perceel] lager ligt dan de omliggende percelen en dat [appellant] daarom zelf afwateringsmaatregelen moet treffen en, ten tweede, dat percelen [perceel] en [perceel] niet aan elkaar grenzen maar dat er parkeervakken tussen liggen - waarvan één in eigendom van [appellant] zelf is - waarvan het hemelwater op perceel [perceel] afkomstig kan zijn. (…)”
Het hof is van oordeel dat de rechtbank dit met juistheid heeft overwogen en maakt deze tot de zijne. De verwijzing van [appellant] naar pagina 5 van het rapport leidt niet tot een ander oordeel. De constatering van de deskundige dat er geen riolering is en er dus water op de weg blijft staan kan evenmin tot de conclusie leiden dat het op perceel [perceel] aanwezige hemelwater
dusafkomstig is van de weg. Immers de beide percelen grenzen niet aan elkaar (de parkeervakken bevinden zich tussen de beide percelen, zie productie 3 bij de inleidende dagvaarding) en perceel [perceel] ligt lager dan de omliggende percelen, zoals ook reeds door de rechtbank in de hierboven weergegeven overweging is vastgesteld
3.6 In de tweede plaats verwijst [appellant] naar een rapport dat in zijn opdracht is opgesteld door DEKRA experts. Dit rapport is als productie gevoegd bij de memorie van grieven. Volgens [appellant] blijkt uit pagina 2 van dit rapport dat hemelwater van de weg naar de omliggende percelen vloeit met overlast tot gevolg. Het hof leest op de desbetreffende pagina dat de deskundige plassen heeft waargenomen en dat hij geen voorzieningen heeft waargenomen voor het afvoeren van hemelwater. De deskundige acht het voorts “zeer aannemelijk” dat tijdens langdurige regenval hemelwater vanaf de weg naar de omliggende percelen vloeit. Wat hier verder van zij, ook deze constatering kan [appellant] niet baten. Ook hieruit volgt immers nog steeds niet dat het desbetreffende hemelwater van de weg afvloeit op het perceel [perceel] , nu dit perceel niet direct grenst aan de weg.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en grief 1 daarom faalt.
3.7
Met
grief IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de weg een zodanig gebrek vertoont dat deze niet goed begaanbaar is.
3.8
Het hof stelt allereerst vast dat [appellant] niet opkomt tegen rechtsoverweging 4.13 van het bestreden vonnis. In deze rechtsoverweging geeft de rechtbank uitleg aan de functie van de onderhavige erfdienstbaarheid van weg “om te komen van en te gaan naar de openbare weg”. Voor zover hier van belang overweegt de rechtbank
“(…) Dat betekent dat de weg als weg gebruikt moet kunnen worden en dus begaanbaar moet zijn. De in de erfdienstbaarheid opgenomen onderhoudsverplichting moet in dit verband worden uitgelegd. Er moet dus zodanig onderhoud aan de weg worden gepleegd dat deze weg begaanbaar is. (…)”In de daarop volgende rechtsoverweging borduurt de rechtbank hierop voort en komt tot de conclusie dat van een weg als deze niet verwacht mag worden dat deze in het geheel geen oneffenheden - zoals kuilen - vertoont. De stelling van [appellant] dat deze laatste overweging onbegrijpelijk en niet gemotiveerd is snijdt geen hout, nu deze logischerwijs volgt uit de daaraan voorafgaande overweging waartegen [appellant] niet heeft gegriefd.
3.9
In de tweede plaats stelt [appellant] dat de weg wel degelijk moeilijk begaanbaar is. De kuilen zijn volgens hem soms zo diep dat deze moeten worden ontweken om schade te voorkomen. Ter onderbouwing verwijst [appellant] wederom naar het rapport van TOP expertise, pagina 4:
“Wij vernamen van u, en hebben ten dele zelf kunnen vaststellen, dat het water vanaf de weg en de parkeerhavens onvoldoende wordt afgevoerd om het terrein goed begaanbaar te maken.”[appellant] erkent echter tegelijkertijd dat hij ter zitting in eerste aanleg in antwoord op een vraag van de rechtbank heeft opgemerkt dat hij de weg “gewoon gebruiken kan”. Dat de rechtbank [appellant] de woorden in de mond heeft gelegd blijkt niet uit het procesdossier en is ook niet verder toegelicht door [appellant] . Maar wat daar verder ook van zij, uit de stellingen over en weer leidt het hof af dat kuilen zijn gedempt en de weg is geëgaliseerd. Dit wordt ondersteund door fotomateriaal dat in eerste aanleg door [X] c.s. in het geding is gebracht en waarover door [appellant] in eerste aanleg is verklaard dat de weg er nu zoals op het overgelegde fotomateriaal uit ziet. Dat dit slechts een provisorische oplossing zou zijn, heeft [appellant] niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanknopingspunten voor de stelling dat de weg moeilijk begaanbaar is. Daarmee faalt ook grief II.
3.10 Al met al komt het hof tot het oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep, gelet op de gemotiveerde betwisting door [X] c.s., niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het bewijsaanbod van [appellant] , voor zover al voldoende specifiek, wordt om die reden afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dit leidt ertoe dat ook
grief III, die ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, faalt. De vordering bij eisvermeerdering (schadevergoeding wegens kosten in verband met wateroverlast) hangt zodanig samen met de eerdere oordelen dat deze onbesproken kan blijven en zal worden afgewezen.
3.11
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [X] c.s. begroot op € 741,- aan verschotten en € 1.074,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken 23 juni 2020.