Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] VASTGOED B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Het perceel met nummer [nummer] heeft [appellant] gekocht van de heer [A] . In de tussen partijen opgemaakte leveringsakte van 28 december 2015 is een erfdienstbaarheid van 29 december 2003 opgenomen ten laste van onder meer de weg en ten behoeve van perceel [perceel] met parkeerplaats. De erfdienstbaarheden zijn gelijkluidend en als volgt omschreven:
“- de erfdienstbaarheid van weg, respectievelijk de erfdienstbaarheid van voetpad, om te komen van en te gaan naar de openbare weg, de Oosterdijk casu quo Dorpsstraat, zonder daarvoor verder enige vergoeding verschuldigd te zijn, op de minst bezwarende wijze uit te oefenen over de bestaande en geprojekteerde wegen en paden op de lijdende erven. Het onderhouden van de met vorenomschreven erfdienstbaarheden belaste paden en weg komt ten laste van de eigenaren daarvan;- als erfdienstbaarheid het recht tot het aanleggen, hebben, houden, onderhouden, vervangen en verwijderen van kabels, aan- en afvoerleidingen een en ander volgens het bestaande bouwplan.”
3.3. De beoordeling
grief Ikomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat het hemelwater op perceel [perceel] (door [appellant] in hoger beroep aangeduid met nummer [nummer] ; het hof houdt de door de rechtbank gehanteerde nummering aan) afkomstig is van de weg.
“(…)- Voorts merkt [X] c.c. terecht op dat uit het door [appellant] overgelegde deskundigenbericht (…) niet blijkt dat het op perceel [perceel] aanwezige hemelwater afkomstig is van perceel [perceel][de weg; hof].
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat van de zijde van [appellant] niet concreet is gemaakt op welk specifiek deel van dit deskundigenbericht hij zich baseert, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Los daarvan geldt dat uit de opmerkingen van de deskundige dat ter hoogte van perceel [perceel] geen straatkolken zijn waargenomen (bladzijde 1), dat water op de parkeerplekken niet wordt afgevoerd (bladzijde 2) en dat het regenwater op de weg blijft staan (bladzijde 4) de door [appellant] gestelde waterloop niet valt op te maken. Op bladzijde 4 staat weliswaar vermeld dat de deskundige heeft vastgesteld dat het water vanaf de weg onvoldoende wordt afgevoerd, maar hij concludeert dit eveneens voor de tussenliggende parkeervakken - voor één daarvan is [appellant] zelf verantwoordelijk - en trekt deze conclusie in het kader van de vraag of het terrein goed begaanbaar is. De begaanbaarheid van het terrein is echter een heel andere kwestie dan de vraag of er hemelwater van het ene naar het andere perceel vloeit.- Hoewel dat wel op zijn weg lag, heeft [appellant] daarnaast geen relevant verweer geboden op de - op het eerste gezicht doeltreffende - opmerkingen van [X] c.s. dat, ten eerste, perceel [perceel] lager ligt dan de omliggende percelen en dat [appellant] daarom zelf afwateringsmaatregelen moet treffen en, ten tweede, dat percelen [perceel] en [perceel] niet aan elkaar grenzen maar dat er parkeervakken tussen liggen - waarvan één in eigendom van [appellant] zelf is - waarvan het hemelwater op perceel [perceel] afkomstig kan zijn. (…)”
dusafkomstig is van de weg. Immers de beide percelen grenzen niet aan elkaar (de parkeervakken bevinden zich tussen de beide percelen, zie productie 3 bij de inleidende dagvaarding) en perceel [perceel] ligt lager dan de omliggende percelen, zoals ook reeds door de rechtbank in de hierboven weergegeven overweging is vastgesteld
3.6 In de tweede plaats verwijst [appellant] naar een rapport dat in zijn opdracht is opgesteld door DEKRA experts. Dit rapport is als productie gevoegd bij de memorie van grieven. Volgens [appellant] blijkt uit pagina 2 van dit rapport dat hemelwater van de weg naar de omliggende percelen vloeit met overlast tot gevolg. Het hof leest op de desbetreffende pagina dat de deskundige plassen heeft waargenomen en dat hij geen voorzieningen heeft waargenomen voor het afvoeren van hemelwater. De deskundige acht het voorts “zeer aannemelijk” dat tijdens langdurige regenval hemelwater vanaf de weg naar de omliggende percelen vloeit. Wat hier verder van zij, ook deze constatering kan [appellant] niet baten. Ook hieruit volgt immers nog steeds niet dat het desbetreffende hemelwater van de weg afvloeit op het perceel [perceel] , nu dit perceel niet direct grenst aan de weg.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en grief 1 daarom faalt.
grief IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de weg een zodanig gebrek vertoont dat deze niet goed begaanbaar is.
“Wij vernamen van u, en hebben ten dele zelf kunnen vaststellen, dat het water vanaf de weg en de parkeerhavens onvoldoende wordt afgevoerd om het terrein goed begaanbaar te maken.”[appellant] erkent echter tegelijkertijd dat hij ter zitting in eerste aanleg in antwoord op een vraag van de rechtbank heeft opgemerkt dat hij de weg “gewoon gebruiken kan”. Dat de rechtbank [appellant] de woorden in de mond heeft gelegd blijkt niet uit het procesdossier en is ook niet verder toegelicht door [appellant] . Maar wat daar verder ook van zij, uit de stellingen over en weer leidt het hof af dat kuilen zijn gedempt en de weg is geëgaliseerd. Dit wordt ondersteund door fotomateriaal dat in eerste aanleg door [X] c.s. in het geding is gebracht en waarover door [appellant] in eerste aanleg is verklaard dat de weg er nu zoals op het overgelegde fotomateriaal uit ziet. Dat dit slechts een provisorische oplossing zou zijn, heeft [appellant] niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanknopingspunten voor de stelling dat de weg moeilijk begaanbaar is. Daarmee faalt ook grief II.
3.10 Al met al komt het hof tot het oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep, gelet op de gemotiveerde betwisting door [X] c.s., niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het bewijsaanbod van [appellant] , voor zover al voldoende specifiek, wordt om die reden afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dit leidt ertoe dat ook
grief III, die ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, faalt. De vordering bij eisvermeerdering (schadevergoeding wegens kosten in verband met wateroverlast) hangt zodanig samen met de eerdere oordelen dat deze onbesproken kan blijven en zal worden afgewezen.