ECLI:NL:GHAMS:2020:1636
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Huurzaak over onderverhuur en toestemming voor gebruik van de woning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een huurzaak waarbij de appellant, zonder vaste woon- of verblijfplaats, in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had in een kort geding geoordeeld dat de appellant de woning moest ontruimen en een huurachterstand van € 1.479,16 en winstafdracht van € 16.552,93 aan de Stichting Stadgenoot moest betalen. De appellant had de woning sinds 22 maart 1994 gehuurd en was in conflict geraakt met Stadgenoot over huurachterstand en het al dan niet onderverhuren van de woning zonder toestemming. De kantonrechter oordeelde dat de appellant een huurachterstand had van minder dan drie maanden, waardoor de ontruiming op die grond niet toewijsbaar was. Echter, de kantonrechter oordeelde ook dat de appellant zonder toestemming gedeelten van de woning had onderverhuurd, wat een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. In hoger beroep heeft de appellant grieven ingediend tegen de oordelen van de kantonrechter, maar het hof heeft deze grieven verworpen. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de appellant de woning onrechtmatig had onderverhuurd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.