ECLI:NL:GHAMS:2020:1559

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.259.847/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid van verzoek tot enquête en proceskostenvergoeding in vennootschapsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Davision Holding B.V. en BTTN Holding B.V. (verzoeksters) tegen InProperty Development Group B.V. (verweerster) en belanghebbenden [A] en [B]. De verzoeksters hadden op 23 mei 2019 een verzoekschrift ingediend om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van InProperty, alsook om onmiddellijke voorzieningen te treffen. InProperty en [A] c.s. hebben hierop gereageerd met een verzoek tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeksters en een verzoek tot veroordeling in de proceskosten.

De zaak is behandeld op een openbare zitting op 22 augustus 2019, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na een mediationtraject dat op 28 februari 2020 is beëindigd, hebben de verzoeksters op 13 maart 2020 verzocht hun enquêteverzoek als ingetrokken te beschouwen. De verweerster en belanghebbenden hebben vervolgens verzocht om de verzoeksters te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten, wat door de Ondernemingskamer is beoordeeld.

De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de verzoeksters niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat zij dit verzoek hebben ingetrokken. Tevens is geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor een veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, en zijn de verzoeksters veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de verweerster en belanghebbenden, begroot op € 3.963. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.259.847/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 13 mei 2020
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DAVISION HOLDING B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BTTN HOLDING B.V.,
gevestigd te Breukelen,
VERZOEKSTERS,
advocaat:
mr. J. de Wit, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INPROPERTY DEVELOPMENT GROUP B.V.,
gevestigd te Breukelen,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. J. Blaak, kantoorhoudende te Hilversum,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. J. Blaak,kantoorhoudende te Hilversum.
1.
Het verloop van het geding
1.1 In het vervolg zullen partijen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeksters ieder afzonderlijk met Davision en BTTN en gezamenlijk met Davision c.s.;
  • verweerster met InProperty;
  • belanghebbenden ieder afzonderlijk met [A] en [B] en gezamenlijk met [A] c.s.
1.2 Davision c.s. hebben bij op 23 mei 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van InProperty, bepaalde onmiddellijke voorzieningen te treffen en [A] te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3 InProperty en [A] c.s. hebben bij op 1 augustus 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift verzocht Davision c.s. niet ontvankelijk te verklaren in het verzoek althans het verzoek af te wijzen, met veroordeling van Davision c.s. in de kosten van de procedure.
1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 22 augustus 2019. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en wat mr. Blaak betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Ter terechtzitting zijn partijen overeengekomen een mediator in te schakelen en is de zaak pro forma zes maanden aangehouden, welke termijn nog op verzoek van partijen is verlengd.
1.5 Bij brief van 28 februari 2020 hebben InProperty en [A] c.s. bericht dat het mediation traject is geëindigd en de Ondernemingskamer verzocht uitspraak te doen.
1.6 Bij brief van 13 maart 2020 hebben Davision c.s. de Ondernemingskamer verzocht het ingediende enquêteverzoek als ingetrokken te beschouwen.
1.7 InProperty en [A] c.s. hebben de Ondernemingskamer verzocht Davision c.s. in dat geval te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten en zij hebben dit verzoek toegelicht in een op 23 maart 2020 ter griffie van de Ondernemingskamer ontvangen schriftelijk stuk, met producties.
1.8 Davision c.s. hebben op 6 april 2019 een schriftelijk verweer ingediend tegen het onder 1.7 vermelde verzoek.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Davision c.s. hebben hun verzoek bedoeld onder 1.2 ingetrokken. Dit betekent dat dit verzoek geen beoordeling en beslissing meer behoeft en dat Davision c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. Gelet op het verzoek van InProperty en [A] c.s. zal de Ondernemingskamer Davision c.s. verwijzen in de kosten gevallen op dit geding.
2.2
InProperty en [A] c.s. hebben verzocht Davision c.s. te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten. Zij hebben aan hun verzoek, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. De door Davision c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet juist en volledig geweest en waren bovendien niet nieuw, maar al aan de orde voorafgaand aan en ten tijde van de vaststellingsovereenkomst van augustus 2018, een en ander zoals uiteengezet in het verweerschrift van 1 augustus 2019 en bij gelegenheid van het pleidooi (waar ook een beroep op rechtsverwerking is gedaan). Dat het verzoek van Davision c.s., gebaseerd op diezelfde feiten, niet zou kunnen worden toegewezen stond daarmee bij voorbaat vast. Verder is duidelijk geworden dat Davision c.s. de procedure niet voerden met het oog op de verwezenlijking van een van de doelstellingen van de enquêteprocedure. Zij hadden uitsluitend het oog op het forceren van een uitkoop door [A] c.s. Zij hebben InProperty en [A] c.s. derhalve nodeloos in rechte betrokken en de procedure had met het oog op de belangen van InProperty en [A] c.s. achterwege moeten blijven. Dat realiseren Davision c.s. zich ook, gelet op de intrekking van hun verzoek. Er is evident misbruik van procesbevoegdheid gemaakt. Voor de in het algemeen gehanteerde terughoudendheid is geen aanleiding. InProperty en [A] c.s. hebben als bewijs van hun werkelijke proceskosten vier facturen van mr. Blaak overgelegd.
2.3
Davision c.s. hebben aangevoerd dat de procedure geenszins nodeloos is geweest en dat zeker geen sprake is van misbruik van procesbevoegdheid. Zij wijzen erop dat het verzoek zich in feite richtte tegen de twee aandeelhouders [A] en [B] , maar dat de facturen van mr. Blaak zijn gericht aan InProperty zodat de helft daarvan voor rekening van Davision en BTTN komt, hetgeen symptomatisch is voor de houding van [C] als algemeen directeur van InProperty. Zij betwisten de verschuldigdheid van deze kosten, zijn van mening dat deze moeten worden gedragen door [A] en [B] en dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
2.5
Zoals InProperty en [A] c.s. onderkennen is een verzoek tot vergoeding van de werkelijke proceskosten slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is daarvan pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. (Zie voor e.e.a. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366). Aan deze strenge maatstaf is in het onderhavige geval niet voldaan.
2.6
InProperty en [A] c.s. hebben gewezen op de vaststellingsovereenkomst die partijen in augustus 2018 hebben gesloten en waarin, kort gezegd, uiteindelijk niet geëffectueerde afspraken zijn vastgelegd over overname van de aandelen InProperty door Davision c.s. Hiervoor geldt dat het bestaan van deze overeenkomst niet afdoet aan het recht van Davision c.s. om de Ondernemingskamer te vragen een enquête te gelasten, terwijl een deel van de in het verzoekschrift aangevoerde gronden (bijvoorbeeld de klachten die betrekking hebben op de leveringsverplichting aan S. van Ettekoven Holding B.V. en de nota van afrekening) gebeurtenissen van na de vaststellingsovereenkomst betreffen.
2.7
Wat er zij van de stelling van InProperty en [A] c.s. dat Davision c.s. uitsluitend het oog hadden op het forceren van een uitkoop, het geschil zoals dat is voorgelegd betreft niet de vermogensrechtelijke belangen van Davision c.s. maar raakt de vennootschappelijke verhoudingen.
2.8
Ten slotte geldt dat niet kan worden aangenomen dat Davision c.s. hun verzoek slechts hebben gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij wisten dat deze onjuist waren. Los van de vraag of deze feiten en omstandigheden tot toewijzing van het verzoek hadden kunnen leiden, is in ieder geval niet onjuist dat bestuursoverleg niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden en dat geen melding is gemaakt van de door S. van Ettekoven Holding B.V. geëntameerde procedure. Dat Davision c.s. reeds op voorhand hadden moeten begrijpen dat hun stellingen kansloos waren, kan, mede in het licht daarvan, evenmin worden geconstateerd.
2.9
Het vorenstaande brengt mee dat er onvoldoende grond bestaat voor een veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Davision c.s. zullen derhalve worden veroordeeld de proceskosten berekenend aan de hand van het gebruikelijke liquidatietarief te voldoen.
2.1
Davision c.s. hebben zich er nog over beklaagd dat de facturen van mr. Blaak zijn gericht aan InProperty zodat de helft daarvan voor hun rekening komt, maar een oordeel hierover valt buiten het bestek van het geschilpunt waarover de Ondernemingskamer thans heeft te oordelen.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verklaart Davision Holding B.V. en BTTN Holding B.V. niet ontvankelijk in hun verzoek;
veroordeelt Davision Holding B.V. en BTTN Holding B.V. in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van InProperty Development Group B.V., [A] en [B] begroot op € 3.963;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.M. Tillema, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. A.W.H. Vink, raadsheren, en drs. P.G. Boumeester en W. Wind, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.