Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- de koopprijs voor de aandelen bedroeg € 1.000;
- de koper was niet woonachtig in de buurt van het kantoor van de notaris ( [plaats] );
- de vennootschap was niet gevestigd in de buurt van het kantoor van de notaris ( [plaats] );
- de vennootschap had niet aan haar deponeringsplicht voldaan (er was geen enkele jaarrekening gedeponeerd);
- er was - ondanks dat hier specifiek naar is gevraagd - geen financiële onderbouwing van de koopprijs voor de aandelen ontvangen. Hier is vervolgens niet nogmaals om gevraagd;
- de verkoper bood geen financiële garanties en de baten en lasten van de onderneming kwamen met ingang van 1 september 2017 (terugwerkende kracht) voor rekening van de koper;
- de adviseur van de verkoper, zoals de notaris hem noemt, was de heer [A] . Hij was samen met mevrouw [B] zelfstandig bevoegd bestuurder van de verkoper. Beiden maakten gebruik van hetzelfde e‑mailadres;
- de heer [A] voerde het woord tijdens de bespreking op 25 oktober 2017 en alle verdere contacten/correspondentie verliepen via hem;
- er was niet apart met de koper gesproken op 25 oktober 2017;
- op basis van het dossier bleek niet van verder contact met de koper na de gezamenlijke bespreking op 25 oktober 2017;
- de conceptakte was niet rechtstreeks aan de koper voorgelegd en er was geen akkoordverklaring door de koper gegeven;
- er werd met volmacht gepasseerd (de notaris had de koper niet zelf gesproken);
- het bezoekadres van de vennootschap bleef hetzelfde (een flat).
- de notaris heeft - zonder nader onderzoek te doen - genoegen genomen met de verstrekte gegevens door de tussenpersoon ( [X] );
- het betrof een oprichting waarbij een natuurlijk persoon was betrokken met een buitenlandse nationaliteit;
- de natuurlijk persoon was woonachtig in het buitenland;
- de oprichter richtte een vennootschap op waarvan hij tevens bestuurder werd;
- de vennootschap werd gevestigd op het adres van een bedrijfsverzamelgebouw;
- er is geen rechtstreeks contact geweest met de oprichter, de conceptakte is aan de tussenpersoon gestuurd;
- de “niet meteen gebruikelijke” hoogte van het gestorte aandelenkapitaal van € 200.000;
- er was geen bewijs van storting van het aandelenkapitaal beschikbaar.
- de notaris heeft - zonder nader onderzoek te doen - genoegen genomen met de verstrekte gegevens door de tussenpersoon ( [X] );
- het betrof een oprichting waarbij een natuurlijk persoon was betrokken met een buitenlandse nationaliteit;
- de natuurlijk persoon was woonachtig in het buitenland;
- de oprichter richtte een stichting op waarvan hij tevens bestuurder werd;
- de stichting werd gevestigd op het adres van een bedrijfsverzamelgebouw;
- de notaris heeft in korte tijd meerdere stichtingen en B.V.’s opgericht voor de oprichter, terwijl daar geen logische verklaring voor was.
3.Standpunt van het BFT
Schending onderzoeksplicht
. Schending weigeringsplicht/opschortingsplicht
. Geen (verscherpt) cliëntenonderzoek
. Overtreding meldingsplicht
4.Beoordeling
de wetsgeschiedenis. Tot 1 januari 2015 kon overtreding van een voorschrift van de Wwft (dan wel diens voorloper de Wet identificatie bij dienstverlening en/of de Wet melding ongebruikelijke transacties) door het BFT uitsluitend worden gehandhaafd via het notariële tuchtrecht. De reden voor handhaving door middel van het tuchtrecht was dat deze voorschriften werden geacht deel uit te maken van het beroepshandelen. Na 1 januari 2015 is de Wwft zodanig gewijzigd dat het BFT voor een overtreding van de Wwft een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan opleggen (thans geregeld in de artikelen 29 en 30 Wwft). Het BFT betoogt dat zowel uit de letterlijke tekst (‘kan’) als uit de wetsgeschiedenis volgt dat met deze wijziging van de Wwft een uitbreiding van de handhavingsmogelijkheden van het BFT is beoogd en niet een beperking tot uitsluitend bestuursrechtelijke handhaving;
de vaste lijn in de notariële tuchtrechtjurisprudentie. Het BFT wijst er in zijn beroepschrift op dat drie van de vier kamers voor het notariaat hebben geoordeeld dat tuchtrechtelijke handhaving van de poortwachtersverplichtingen van notarissen mogelijk is, maar dat alleen de kamer voor het notariaat te [plaats] bestendig anders oordeelt;
de poortwachtersrol van de notaris en de effectiviteit van het toezicht. Het BFT betoogt in zijn beroepschrift dat zijn keuze voor één handhavingstraject - met name daar waar sprake is van dubbele en samengestelde normschendingen, zoals bij de handhaving van de poortwachtersrol van de notaris - past bij de wens van de wetgever dat het toezicht effectief en efficiënt is.
Kamerstukken II2011/12, 32 382, nr. 10, p. 90). Dat in dit kamerstuk is vermeld dat “[e]en tuchtrechtelijke aanpak (..) met name toegevoegde waarde [zal] hebben in die gevallen waarin de oplegging van specifiek tuchtrechtelijke maatregelen, zoals schorsing of ontzetting uit het ambt of beroep, is aangewezen”, betekent niet, zoals de notaris kennelijk meent, dat die aanpak is uitgesloten als het BFT een lichtere maatregel op het oog heeft. De wijziging van 1 januari 2015 ziet dan ook op een uitbreiding van de handhavingsmogelijkheden van het BFT. Het BFT is degene die hierin een keuze maakt.