ECLI:NL:GHAMS:2020:1523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
200.189.581/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en verklaring voor recht inzake Dexia Nederland B.V. en onverschuldigde betalingen door de afnemer

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak. De zaak draait om een leaseovereenkomst waarbij Dexia verklaart dat zij niets meer aan de afnemer verschuldigd is. Het hof heeft eerder een tussenarrest uitgesproken op 15 oktober 2019, waarin werd vastgesteld dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd per 1 februari 2006. De afnemer had onverschuldigd drie maandtermijnen betaald, en het hof heeft Dexia de gelegenheid gegeven om een eindafrekening te presenteren. Dexia heeft een nieuwe eindafrekening ingediend, waaruit bleek dat de waarde van het certificaatproduct op 1 februari 2006 € 12.524,20 bedroeg. De afnemer heeft echter betwist dat er in maart 2006 geen betaling heeft plaatsgevonden en stelt dat Dexia onterecht de onverschuldigd betaalde maandtermijnen in de eindafrekening heeft betrokken.

Het hof heeft de argumenten van de afnemer gevolgd en vastgesteld dat Dexia de onverschuldigd betaalde maandtermijnen ten onrechte in de eindafrekening heeft opgenomen. Hierdoor moet Dexia een bedrag van € 3.068,53 aan de afnemer terugbetalen, naast bedragen uit andere leaseovereenkomsten. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd en Dexia veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.189.581/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 3606372 DX EXPL 14-387
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juni 2020
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Op 15 oktober 2019 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft Dexia een akte genomen, waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte is wederom arrest bepaald.

2.Beoordeling

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
In het tussenarrest onder 3.8 heeft het hof beslist dat de leaseovereenkomst met nummer [nummer 5] (2) rechtsgeldig is beëindigd per 1 februari 2006 en dat [geïntimeerde] de drie maandtermijnen (februari, maart en april) van elk € 113,45 die [geïntimeerde] nog heeft betaald, onverschuldigd heeft betaald alsmede dat zij de zes door Dexia als achterstallige post(en) in rekening gebrachte maandtermijnen niet verschuldigd is geworden. In verband met het voorgaande rees de vraag wat de waarde van het certificaatproduct per 1 februari 2006 was. Dexia is in de gelegenheid gesteld een eindafrekening in het geding te brengen uitgaande van de waarde van het certificaatproduct op 1 februari 2006 en tevens aan te geven welke gevolgen de nieuwe eindafrekening heeft voor de vordering van Dexia, met inachtneming van de beslissing van het hof in 3.8 van het tussenarrest. [geïntimeerde] mocht hierop reageren.
2.3
Dexia heeft bij akte van 12 november 2019 het navolgende aangevoerd, onder overlegging van een nieuwe eindafrekening (productie 27) en een berekening uit hoofde van het hofmodel (productie 28). Uit de nieuwe eindafrekening blijkt dat de waarde van het certificaatproduct op 1 februari 2006 € 12.524,20 bedroeg. De twee termijnen van € 113,45 van februari en april 2006 zijn als tegoed op de (nieuwe) eindafrekening opgenomen. In maart 2006 is volgens Dexia niets aan haar betaald door [geïntimeerde] , zodat dienaangaande ook geen sprake is van onverschuldigde betaling. De zes maandtermijnen van in totaal € 680,70 die [geïntimeerde] als achterstallige post(en) aan Dexia heeft voldaan, zijn van de eindafrekening afgehaald conform de beslissing van het hof in het tussenarrest. Nu [geïntimeerde] op basis van de oorspronkelijke eindafrekening een bedrag van € 3.897,40 heeft betaald, terwijl zij blijkens de nieuwe eindafrekening slechts € 3.280,80 verschuldigd is, heeft [geïntimeerde] € 616,60 te veel betaald aan Dexia. In totaal dient Dexia nog € 8.452,73 aan [geïntimeerde] te vergoeden, dat is € 7.836,12 uit hoofde van het hofmodel en € 616,60 ter zake van de beëindiging van de leaseovereenkomst met nummer [nummer 5] (2). Dexia heeft haar (gewijzigde) eis dienovereenkomstig verminderd.
2.4
[geïntimeerde] heeft gereageerd bij akte van 10 december 2019. [geïntimeerde] kan zich vinden in de door Dexia berekende waarde van het certificaatproduct alsmede in het bedrag aan Bonus restitutie percentage maandtermijn (€ 805,50). Anders dan Dexia echter stelt, is er volgens [geïntimeerde] wel degelijk ook in maart 2006 inleg betaald, zodat Dexia niet twee, maar drie termijnen van € 113,45 dient te restitueren conform hetgeen het hof heeft overwogen in het tussenarrest. Dexia heeft deze onverschuldigd betaalde maandtermijnen bovendien ten onrechte meegenomen in de eindafrekening. Dat heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] ten onrechte twee derde van het totaalbedrag van deze termijnen minder terug krijgt. Volgens [geïntimeerde] dient de eindafrekening van Dexia ter zake van de leaseovereenkomst met nummer [nummer 5] (2) gecorrigeerd te worden door daarop een bedrag van € 226,90 (2 x € 113,45) in mindering te brengen en dient een bedrag van € 340,35 (3 x € 113,45) te worden opgeteld bij het bedrag dat [geïntimeerde] volgens deze nieuwe eindafrekening teveel heeft betaald aan Dexia, te weten € 2.728,17. Het bedrag dat Dexia nog verschuldigd is bedraagt dan € 3.068,53, aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] kan zich ter zake van de leaseovereenkomsten met nummers [nummer 4] (1), [nummer 11] (11), [nummer 10] (10) en [nummer 9] (9) vinden in de berekening van Dexia uit hoofde van het hofmodel, zodat Dexia volgens [geïntimeerde] aan haar in totaal nog € 8.760,19 dient te voldoen, met wettelijke rente.
2.5
In het licht van de tweede bladzijde van productie 25 bij memorie van antwoord in incidenteel appel (zie ook rov. 3.8 van het tussenarrest) heeft Dexia onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] in maart 2006 geen maandtermijn heeft voldaan. Het hof volgt [geïntimeerde] in haar betoog dat Dexia de door [geïntimeerde] onverschuldigd betaalde maandtermijnen ten onrechte in de eindafrekening heeft betrokken. Nu partijen het voor het overige eens zijn over de eindafrekening zoals opgesteld door Dexia zal het hof deze tot uitgangspunt nemen, met de correctie ter zake van de onverschuldigd betaalde maandtermijnen zoals [geïntimeerde] die voorstaat. Daaruit volgt dat Dexia bij leaseovereenkomst [nummer 5] (2) totaal een bedrag van € 3.068,53 in plaats van het door Dexia berekende bedrag van € 2.144,47 aan [geïntimeerde] moet (terug)betalen. Verder is komen vast te staan dat Dexia uit hoofde van leaseovereenkomst [nummer 4] (1) € 2.084,99 moet (terug)betalen, uit hoofde van leaseovereenkomst [nummer 11] (11) € 941,72, van leaseovereenkomst [nummer 10] (10) € 2.432,22 en van leaseovereenkomst [nummer 9] (9) € 223,73, De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum dat [geïntimeerde] de restschuld heeft betaald, waarbij onder betaling ook valt verrekening met een schuld aan Dexia.
2.6
In haar akte van 10 december 2019 stelt [geïntimeerde] voorts aan de orde dat zij mogelijk nog kosten moet maken ter voldoening van haar vordering (het hof begrijpt: uit hoofde van onderhavige procedure), zodat thans niet vastgesteld kan worden dat Dexia geen buitengerechtelijke kosten meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is. Volgens [geïntimeerde] dient de door Dexia gevorderde verklaring voor recht (ook) om deze reden te worden afgewezen. Het hof volgt haar daarin niet. Door [geïntimeerde] zijn nakosten gevorderd en die zullen hierna worden toegewezen. Deze veroordeling houdt de vergoeding in voor eventueel na de procedure te maken kosten om voldoening van haar vordering te verkrijgen.
2.7
Gelet op het slagen van grief 1 in incidenteel appel zal het bestreden vonnis worden vernietigd. De door Dexia gevorderde verklaring voor recht zal alsnog worden toegewezen als na te melden en het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. Het hof ziet in de inhoud van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten van de eerste aanleg tussen partijen te compenseren zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. Dat betekent dat grief 4 in principaal appel evenals grief 3 in incidenteel appel faalt. Dexia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal en incidenteel appel, met rente alsmede in de nakosten.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het bestreden vonnis,
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat Dexia uit hoofde van de leaseovereenkomsten met nummer [nummer 1] (3), [nummer 6] (4), [nummer 2] (5), [nummer 7] (6), [nummer 8] (7), [nummer 3] (8) niets meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd en
uit hoofde van de leaseovereenkomst met nummer [nummer 4] (1) niet meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd dan een bedrag van € 2.084,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de restschuld tot de dag van de algehele voldoening,
uit hoofde van de leaseovereenkomst met nummer [nummer 5] (2) niet meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd dan een bedrag van € 2.728,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de restschuld tot de dag van de algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 340,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2006 tot de dag van de algehele voldoening,
uit hoofde van de leaseovereenkomst met nummer [nummer 9] (9) niet meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd dan een bedrag van € 232,73, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de momenten waarop betreffende gedeelten van de inleg daadwerkelijk aan Dexia zijn voldaan tot de dag van de algehele voldoening,
uit hoofde van de leaseovereenkomst met nummer [nummer 10] (10) niet meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd dan een bedrag van € 2.432,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de restschuld tot de dag van de algehele voldoening en
uit hoofde van de leaseovereenkomst met nummer met nummer [nummer 11] (11) niet meer aan [geïntimeerde] is verschuldigd dan een bedrag van € 941,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van de restschuld tot de dag van de algehele voldoening;
compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg zodanig dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt Dexia in de kosten van het principaal en incidenteel appel, tot op heden begroot op € 314,- aan verschotten en € 2.685,- voor salaris en € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten van het geding, indien niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achterberg en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.