ECLI:NL:GHAMS:2020:145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
23/001500-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de kinderrechter met aanvullende bewijsoverweging inzake medeplegen in een inbraakzaak

Op 23 januari 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 april 2019 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren op 25 september 2002, die werd beschuldigd van medeplegen van een inbraak in Hoofddorp op 25 december 2017. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, die werd vernietigd. Het hof heeft aanvullende bewijsoverwegingen gepresenteerd die de conclusie ondersteunen dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen, het aantreffen van braaksporen en DNA-bewijs. De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 250,00, werd in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft de benadeelde partij verwezen naar de burgerlijke rechter voor haar schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001500-19
Datum uitspraak: 23 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem) van 16 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-188387-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met de hierna volgende bewijsoverweging en met de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.

Aanvullende bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat medeplegen niet bewezen kan worden. Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. In het bijzonder heeft het hof hierbij gelet op de verklaring van getuige [getuige], op het aantreffen van braaksporen bij het raam van de woning van de aangeefster, op het speeksel dat is aangetroffen in de tuin van de aangeefster waarin het DNA-profiel van de verdachte is aangetroffen en op de omstandigheid dat de verdachte samen met de medeverdachte is gezien vlak na de 112-melding van de getuige [getuige], waarna de verdachte direct is aangehouden. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen en verwerpt het het verweer van de raadsman.
De overige verweren van de raadsman vinden hun weerlegging in de bewijsoverweging van de kinderrechter.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal met nummer 1100-2017262081-1 van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 december 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
aangeefster [aangeefster](p. 82):
Mijn woning aan de [adres 2] in Hoofddorp betreft een rijtjeswoning. De achtertuin is afgesloten middels een hek en een poortdeur. Op 25 december, omstreeks 0.30 uur, werd ik gebeld door de politie dat er gepoogd was in te breken. De dader(s) hebben geprobeerd het kantelraam aan de achterzijde van de woning open te breken. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal met nummer 1100-2017262081-9 van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 december 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van getuige
[getuige](p. 71-73):
Op maandag 25 december 2017 omstreeks 0.10 uur hoorde mijn vrouw een geluid vanuit de achtertuin komen. Daarna hoorde ik een deur dichtvallen. Ik was op dat moment in mijn slaapkamer aan de achterzijde van de woning. Vanuit het slaapkamerraam zag ik een jongen met een capuchon en een muts over zijn hoofd in de achtertuin van de buurvrouw van nummer [nummer 1] staan. Ik zag dat hij met zijn handen in zijn jaszakken bleef staan op ongeveer 2 meter afstand van het raam van de achterzijde van de woning. Vanuit mijn slaapkamerraam is het ongeveer 5 meter qua afstand tot de achtertuin van de buurvrouw. De man had een donkerkleurige jas, voorbij de heup. Hij keek om zich heen en keek ook de woning in. Daarnaast zag ik een andere man in de achtertuin van de buurvrouw. Die had een zwarte pet met een wit logo aan de voorzijde en een korter model zwarte jas. De man stond dichtbij de gevel van de buurvrouw. Ik zag dat hij een langwerpig voorwerp in zijn hand had. De eerste man liep achter de tweede man aan en ze wachtten even bij de poortdeur, waarna zij buiten de achtertuin van de buurvrouw stonden. Ik zag ze later wegrennen via de steeg naar het speelpleintje op de [adres 2].
3. Een proces-verbaal met nummer 1100-2017262081- van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant(p. 85-86):
Op maandag 25 december 2017 omstreeks 00.13 uur kregen wij de melding dat er een inbraak gaande zou zijn op het adres [adres 2] te Hoofddorp. Wij parkeerden ons voertuig op het [plek 1] ter hoogte van [plek 2] en zijn te voet de [adres 2] opgelopen. Op het moment dat ik perceel [nummer 1] voorbijliep hoorde ik stemmen. Recht voor mij was een T-splitsing waarbij het zowel links als rechts de [adres 2] betreft. Op dat moment zag ik van links twee jongemannen lopen, waarvan de voorste donker gekleed was met een petje op en de tweede jongeman daar kort achter liep en een zwarte trainingsbroek droeg met drie witte verticale strepen. Zij keken schichtig om. Zij kwamen uit de richting van de poort welke naar de achterzijde van de woning van perceel [nummer 1] leidde. Ik stond om de hoek te luisteren en hoorde dat het geluid zachter werd en besloot de hoek om te gaan om hen in het zicht te houden. Op dat moment keek de jongeman met de trainingsbroek met witte strepen weer om en zag mij. Ik riep “Politie staan blijven” en zag dat een jongeman wegrende en de andere bleef staan. De jongen die bleef staan gaf aan dat hij [verdachte] was. Van zijn postuur en kleding is ter plaatse een foto gemaakt. Deze is bijgevoegd (het hof begrijpt: op doorgenummerde pagina 88). Inmiddels is op het [plek 3] iemand aangetroffen welke aan de omschrijving eerder gegeven voldeed.
4. Een proces-verbaal met nummer 1100-2017262081-12 van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant(p. 89-90):
Op maandag 25 december omstreeks 00:15 werd een melding uitgegeven van een inbraak aan de [adres 2] te Hoofddorp. De signalementen waren een persoon met een jas met capuchon en muts en een persoon met zwart petje met wit logo. Ik ben hierop naar de [adres 2] gegaan. Ik hoorde mijn collega dat ze twee personen zag lopen die aan het eerder opgegeven signalement voldeden. Kort hierop hoorde ik dat er een persoon was weggerend en dat er een persoon was staande gehouden. Na ongeveer een minuut zag ik een persoon komen aanrennen. Ik heb deze persoon staande gehouden. Hij gaf op te zijn [medeverdachte]. Hij droeg een zwart petje met een plastic logo van Nike op de voorzijde. Ik zag dat dit logo bij een bepaalde lichtval wit oplichtte.
5. Eigen waarneming hof ter terechtzitting in hoger beroep
De voorzitter neemt namens het hof waar dat de persoon op de foto op p. 88 een lange jas voorbij de heup draagt en een broek met witte Adidasstrepen.
6. Een proces-verbaal met nummer 1100-2017262081-3 van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant(p. 91-92):
Op 25 december 2017 omstreeks 00.15 uur kreeg ik de opdracht om naar de [adres 2] te Hoofddorp te gaan, alwaar een inbraak plaats vond. Omstreeks 00.37 was ik ter plaatse. Ik besloot met mijn gecertificeerde surveillancehond een onderzoek in te stellen in de directe omgeving van de [adres 2]. Vanaf de achtertuin van perceel [nummer 1] liep de surveillancehond een steeg in gelegen naast [adres 3]. Na enkele meters zag ik dat de surveillancehond verhoogd zoekgedrag vertoonde. Dit betekent dat hij een hoge concentratie van verse menselijke lucht waarneemt. Ik zag dat de surveillancehond in de bosjes een geel kleurig klein model breekijzer aan mij apporteerde.
7. Een proces-verbaal met nummer 1100-2017262081-31 van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant(p. 96-97):
Op 25 december 2017 omstreeks 00.14 uur kreeg ik de melding te gaan naar de [adres 2] te Hoofddorp. Ik hoorde een collega zeggen dat er vers speeksel in de tuin lag. Ik hoorde haar zeggen dat ze het had veilig gesteld door er een potje overheen te zetten. Ik zag dat er een oranje potje onderste boven stond in de tuin. Ik zag dat het speeksel nat en niet opgedroogd was. Ik moest van de collega van de forensische opsporing een steriel gaasje op het spuug leggen en een paar seconden wachten. En het gaasje daarna in de DNA-kit stoppen en aanbieden bij de forensische opsporing.
8. Een proces-verbaal met nummer 1100-2017262081-38 van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant(p. 95):
Ik zag bij binnenkomst van de tuin (het hof begrijpt van het perceel [adres 2] te Hoofddorp) op 25 december 2017 een oranje bakje op de grond staan op ongeveer 3 meter van de poort en ongeveer 2 meter vanaf het raam.
9. Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer 1100-2017262081-24 van 25 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant(p. 102-103):
Op maandag 25 december 2017 om 10.20 uur werd door mij forensisch sporenonderzoek verricht bij de woning aan de [adres 2] te Hoofddorp. Er werd door collega’s DNA (speeksel) veiliggesteld. Ik zag aan de achterzijde van de woning dat het aldaar gesitueerde openslaande raam beschadigd was. Het was aannemelijk dat de beschadigingen veroorzaakt werden door het gebruik van een breekijzer. Ik zag dat er buiten, onder genoemd raam, een stukje hout lag. Ik zag dat er op een stukje hout gele verf zat.
10. Een geschrift, betreffende een informatierapport, op 10 april 2018 opgemaakt door [verbalisant 8], senior forensische opsporing/sporencoördinator, met als bijlage een geschrift van 6 april 2018, opgemaakt door ing. [verbalisant 9], betreffende een NFI-rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd in Hoofddorp op 25 december 2017 (p. 105-109):
Dit informatierapport bevat een overzicht van het biologische spoor betreffende woninginbraak [adres 2] te Hoofddorp. Het spoor [nummer 2] betreft een speekselbemonstering vanaf de grond nabij het geforceerde raamkozijn van bovengenoemde woning. Collega [verbalisant 1] heeft het monster veilig gesteld met een steriel gaasje en verpakt in een DNA-kit. Het verkregen DNA-profiel matcht met het DNA-profielcluster van [verdachte], geboren 25 september 2002 (Het hof: voornoemde bijlage vermeldt als kans dat het DNA-profiel uit spoor [nummer 2] afkomstig is van een ander dan de verdachte “kleiner dan een op een miljard” is).
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 510,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is betwist en de advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij is niet onderbouwd met eventuele facturen of andere documenten. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M. Kengen en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 januari 2020.
mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]