Op 23 januari 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 16 april 2019 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren op 25 september 2002, die werd beschuldigd van medeplegen van een inbraak in Hoofddorp op 25 december 2017. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, die werd vernietigd. Het hof heeft aanvullende bewijsoverwegingen gepresenteerd die de conclusie ondersteunen dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen, het aantreffen van braaksporen en DNA-bewijs. De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 250,00, werd in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft de benadeelde partij verwezen naar de burgerlijke rechter voor haar schadevergoeding.