ECLI:NL:GHAMS:2020:1299
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie met betrekking tot grievend gedrag en draagkracht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van kinder- en partneralimentatie tussen de man en de vrouw, die beiden betrokken zijn bij een complexe echtscheidingsprocedure. De man, geboren in 1975, en de vrouw, geboren in 1978, zijn ouders van de minderjarige zoon, wiens belangen centraal staan in deze procedure. De rechtbank had eerder de kinderalimentatie vastgesteld op € 588,- per maand en de partneralimentatie op € 1.325,- per maand. De man verzoekt in principaal hoger beroep om deze beslissingen te vernietigen, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep een verhoging van de kinderalimentatie naar € 813,- per maand verzoekt.
Het hof verwijst naar eerdere uitspraken en houdt rekening met de draagkracht van beide ouders. De man stelt dat de behoefte van de minderjarige te hoog is vastgesteld en dat hij niet in staat is om de opgelegde alimentatie te betalen. De vrouw daarentegen betoogt dat de man voldoende draagkracht heeft en dat zijn argumenten niet steekhoudend zijn. Het hof overweegt dat de behoefte van de minderjarige moet worden vastgesteld op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving, en komt tot de conclusie dat de behoefte van de minderjarige € 974,- per maand bedraagt.
Wat betreft de draagkracht van de man, stelt het hof vast dat hij een gemiddelde bruto winst uit zijn onderneming heeft van € 94.117,- per jaar. Na aftrek van lasten en alimentatieverplichtingen, komt de beschikbare draagkracht voor de kinderalimentatie uit op € 1.392,- per maand. De vrouw heeft op dit moment geen inkomen uit arbeid en haar draagkracht is minimaal. Het hof concludeert dat de man € 713,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen, en bevestigt de partneralimentatie zoals eerder vastgesteld door de rechtbank. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.