Op 25 mei 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K19/230351. Het beklag is ingediend door een voormalig lid van de Bijzondere Bijstandseenheid Mariniers (BBE-M), die zich benadeeld voelt door uitlatingen van de advocaat van nabestaanden van de treinkapers van De Punt. Deze uitlatingen zouden de eer en goede naam van het Korps Mariniers en de BBE-M hebben aangetast. De advocaat-generaal had in een verslag van 15 januari 2020 geadviseerd om klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag, dan wel de klacht ongegrond te verklaren.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 5 februari 2020 heeft klager zijn beklag toegelicht. De beklaagde, de advocaat van de nabestaanden, was op 4 maart 2020 ook aanwezig en heeft verzocht om afwijzing van de klacht. Het hof heeft kennisgenomen van de aangifte, de sepotbeslissing van de officier van justitie, het klaagschrift en het verslag van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dat de uitlatingen van de beklaagde gedaan zijn in het kader van een civielrechtelijke procedure tegen de Staat, die specifiek betrekking heeft op de bevrijdingsactie van de gekaapte trein. Klager was niet betrokken bij deze actie en kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van artikel 12 Sv. Het hof concludeert dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag en wijst het beklag af. Deze beschikking is gegeven door de voorzitter en raadsheren van het hof, in tegenwoordigheid van de griffier.