ECLI:NL:GHAMS:2020:1196

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
200.160.690/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van effectenleaseovereenkomsten op grond van art. 1:88 en 1:89 BW na stuiting door collectieve procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. Maliepaard, heeft een beroep gedaan op de stuitende werking van een collectieve procedure die door de Stichting Eegalease en de Consumentenbond was aangespannen tegen Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De zaak betreft de vraag of de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten is gestuit door deze collectieve procedure.

Het hof heeft in zijn beoordeling verwezen naar een eerder tussenarrest en naar een arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, waarin werd geoordeeld dat de stuitende werking van een collectieve vordering zich uitstrekt tot individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen. Het hof concludeert dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten is gestuit door de dagvaarding in de collectieve procedure en dat de appellant tijdig een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging heeft uitgebracht.

Het hof heeft de vordering van de appellant toegewezen en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door de appellant op grond van de vernietigde overeenkomsten is voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld in de kosten van beide instanties. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.160.690/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 2632154 DX EXPL 13-222
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 april 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
Op 22 september 2015 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Vervolgens is arrest bepaald.

2.Beoordeling

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
[appellant] heeft met grief 5 een beroep gedaan op de stuitende werking van de collectieve procedure die de Stichting Eegalease en de Consumentenbond bij dagvaarding van 13 maart 2003 tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt. Dit hof heeft daarover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. In het tussenarrest is beslist dat het antwoord van de Hoge Raad op die prejudiciële vragen wordt afgewacht.
2.3
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 (onder meer) geoordeeld dat de stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW. Een dergelijke buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft bovendien te gelden als een nieuwe eis in de zin van art. 3:316 lid 2 BW. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden nadat het geding is beëindigd is verstreken, tijdig is uitgebracht. Het geding moet worden geacht te zijn geëindigd als bedoeld in art. 3:316 lid 2 BW met de beslissing van 25 januari 2007 op het verzoek tot verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, zodat uiterlijk op 25 juli 2007 een vordering of buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten diende te worden ingesteld, respectievelijk uitgebracht (zie ook Hoge Raad19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
2.4
Uit de beantwoording door de Hoge Raad van de prejudiciële vragen volgt dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de beide leaseovereenkomsten van 9 maart 2001 is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de collectieve procedure, terwijl met de brief, die Dexia ontving op 16 februari 2005, tijdig de buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging is uitgebracht.
2.5
Het voorgaande brengt met zich dat grief 5 slaagt. Nu hetgeen Dexia heeft aangevoerd daar niet aan in de weg staat, zal het hof de vordering van [appellant] alsnog als na te melden toewijzen. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal worden bepaald op 14 dagen na ontvangst van de hiervoor genoemde vernietigingsbrief, derhalve met ingang van 2 maart 2005.
2.6
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de beide overeenkomsten Korting Kado met contractnummers [nummer] en [nummer] rechtsgeldig op grond van de art. 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] terug te betalen al hetgeen door hem aan Dexia op grond van deze overeenkomsten is voldaan, te verminderen met van Dexia ontvangen uitkeringen en te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 2 maart 2005 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 804,80 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, G.C.C. Lewin en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 april 2020.