ECLI:NL:GHAMS:2020:1120

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
23-000240-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met betrekking tot de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1970, had geen bekende woon- of verblijfplaats. In eerste aanleg had het openbaar ministerie gevorderd dat de verdachte een bedrag van € 44.971,04 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank Amsterdam had de verdachte eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van 574 hennepplanten en diefstal van stroom. In het hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte een bedrag van € 49.096,04 zou betalen. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen winst had gemaakt, omdat de opbrengsten waren aangewend voor de kosten van de kwekerij, die door de politie in beslag waren genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte andere strafbare feiten heeft gepleegd en dat hij voordeel heeft behaald uit de hennepteelt. Het hof heeft de kosten die de verdachte heeft opgevoerd voor huur en andere uitgaven niet in aanmerking genomen, omdat er geen betalingsbewijzen waren. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 49.095,38, gebaseerd op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000240-19
datum uitspraak: 17 januari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-701595-15 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1970,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 44.971,04.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2016 veroordeeld ter zake van – kort gezegd en voor zover van belang – het aanwezig hebben van 574 hennepplanten op 22 september 2014 en de diefstal van stroom in de periode van 1 december 2013 tot en met 23 september 2014.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 17 januari 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 45.246,04 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Het gerechtshof Amsterdam heeft de betrokkene op 31 maart 2017 veroordeeld ter zake van dezelfde feiten als waarvoor de rechtbank de betrokkene had veroordeeld. Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is op 19 juni 2018 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard, waardoor het arrest van het hof onherroepelijk is geworden.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof uiteindelijk tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 49.096,04 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging primair bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moet worden gesteld, nu de betrokkene weliswaar € 20.000,00 heeft verdiend met de hennepteelt, maar die winst hem (indirect) reeds is ontnomen omdat hij het geld heeft aangewend ter bekostiging van goederen voor de kwekerij en die goederen door de politie in beslag zijn genomen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de betrokkene niet heeft geoogst van de 574 hennepplanten die zijn aangetroffen, maar dat de kwekerij in eerste instantie bestond uit slechts één kweekruimte met 246 planten en dat de kosten hoger zijn geweest dan is begroot in het BOOM-rapport. Bovendien heeft de verdediging verzocht ook de kosten die de betrokkene heeft gemaakt ten behoeve van de huur van het pand van het wederrechtelijk verkregen voordeel af te trekken, nu het pand in de tijd dat daarin een hennepkwekerij aanwezig was, daarvoor exclusief werd gebruikt.
Oordeel van het hof
Op grond van het dossier en het overige ter terechtzitting verhandelde concludeert het hof dat sprake is van voldoende aanwijzingen dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft gepleegd dan waarvoor hij bij arrest van dit hof d.d. 31 maart 2017 is veroordeeld en dat hij met het telen en de verkoop van hennep voordeel heeft behaald, welke stelling door de verdediging is beaamd.
Ten aanzien van het primaire en het subsidiaire verweer van de verdediging voor zover dat betrekking heeft op de omvang van de hennepkwekerij en op de door de betrokkene gemaakte kosten ten behoeve van afschrijvingen op investeringen en variabele kosten, verenigt het hof zich met het gedeelte van het vonnis op pagina 2 en 3 – waarin diezelfde verweren zijn besproken en verworpen – en neemt dit gedeelte over.
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging de kosten voor de huur van het pand af te trekken van het wederrechtelijk verkregen voordeel, overweegt het hof dat het dossier geen betalingsbewijzen bevat waaruit blijkt dat de betrokkene de opgevoerde kosten daadwerkelijk heeft voldaan, noch zijn dergelijke bewijzen aan het hof ter terechtzitting overgelegd. Bij die stand van zaken zullen de opgevoerde kosten ten behoeve van de huur bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing worden gelaten.
Aldus komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst
Conform de berekeningsmethode in de ontnemingsrapportage d.d. 19 mei 2015 zal worden uitgegaan van een opbrengst van (574 planten x 28,2 gram x € 3,28 per gram =) € 53.092,70.
Kosten
Ter berekening van de kosten zal worden uitgegaan van de cijfers uit het BOOM-rapport uit november 2010. [1]
Afschrijvingskosten Ruimte A (246 planten) € 200,00
Ruimte B (328 planten) € 250,00
Kosten inkoop hennepstekken (€ 2,85 x 574 planten) € 1.635,90
Variabele kosten (€ 3,33 x 574 planten) € 1.911,42
--------------- +
Totaal kosten € 3.997,32
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De opbrengst van € 53.092,70 minus het totale bedrag aan kosten van € 3.997,32 levert op een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 49.095,38.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 49.095,38.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
49.095,38 (negenenveertigduizend vijfennegentig euro en achtendertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van €
49.095,38 (negenenveertigduizend vijfennegentig euro en achtendertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1095 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2020.
Mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, update 1 november 2010.