ECLI:NL:GHAMS:2020:1119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
23-001803-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 4.656,55 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het openbaar ministerie vorderde in hoger beroep een bedrag van € 5.081,55, maar het hof kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 6.496,33 bedraagt.

De betrokkene had in de periode van 11 november 2014 tot en met 2 april 2015 hennepteelt gepleegd. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden, omdat de betrokkene geen oogst had gerealiseerd. Het hof oordeelde echter dat de verdediging niet in staat was om de conclusies van de ontnemingsrapportage te weerleggen. De kosten die de betrokkene had gemaakt voor huur en stroom werden niet in aanmerking genomen, omdat er geen bewijs was overgelegd van deze uitgaven.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de betrokkene de verplichting op tot betaling van € 6.496,33 aan de Staat. Het hof constateerde wel een lichte overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg, maar oordeelde dat de betrokkene voldoende was gecompenseerd door de voortvarende behandeling in hoger beroep. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001803-19
datum uitspraak: 17 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-131568-15 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 5.081,55.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod in de periode van 11 november 2014 tot en met 2 april 2015.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 9 mei 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.656,55 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard in het tegen het vonnis in de strafzaak ingestelde hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 5.081,55 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat de betrokkene nimmer een oogst heeft gerealiseerd en derhalve geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad. De indicatoren die volgens de ontnemingsrapportage duiden op een eerdere oogst nopen niet tot die conclusie en bovendien ontbreekt een aantal (andere) indicatoren, zoals een vervuild koolstoffilter of verdroogde hennepresten. Subsidiair is bepleit dat de kosten die de betrokkene heeft gemaakt ten behoeve van de huur van de garagebox en de kosten voor de stroom dienen te worden afgetrokken van het door de betrokkene genoten voordeel.
Oordeel van het hof
Bij vonnis van 5 april 2017 is de betrokkene veroordeeld ter zake van hennepteelt in de periode van 11 november 2014 tot en met 2 april 2015. Betrokkene is in het hoger beroep tegen dat vonnis bij arrest van dit hof van 7 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve dient in de huidige procedure ervan te worden uitgegaan dat de betrokkene in voornoemde (bewezenverklaarde) periode zich heeft beziggehouden met hennepteelt. In de ontnemingsrapportage d.d. 14 oktober 2015 is uiteengezet welke aanwijzingen zijn gevonden die duiden op een eerdere oogst. Naar het oordeel van het hof is de verdediging er niet in geslaagd die beredeneerde stelling in de rapportage te ontkrachten. Het feit dat uit de rapportage niet blijkt dat vervuilde koolstoffilters of verdroogde hennepresten zijn aangetroffen, staat niet aan het aannemen van een eerdere oogst in de weg.
Ten aanzien van de gestelde kosten voor huur en stroom wordt overwogen dat het dossier geen betalingsbewijzen bevat waaruit blijkt dat de betrokkene de opgevoerde kosten daadwerkelijk heeft voldaan, noch zijn dergelijke bewijzen aan het hof ter terechtzitting overgelegd. Bij die stand van zaken zullen de opgevoerde kosten ten behoeve van huur en stroom bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing worden gelaten.
Aldus komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst
Conform de ontnemingsrapportage zal worden uitgegaan van een opbrengst van (77 planten x 28,2 gram x € 3,28 per gram =) € 7.122,19 voor één oogst.
Kosten
Ter berekening van de kosten zal worden uitgegaan van de cijfers uit het BOOM-rapport uit november 2010. [1]
Afschrijvingskosten € 150,00
Kosten inkoop hennepstekken (€ 2,85 x 77) € 219,45
Variabele kosten (€ 3,33 x 77) € 256,41
------------- +
Totaal kosten € 625,86
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De opbrengst van € 7.122,19 minus het totale bedrag aan kosten van € 625,86 levert op een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 6.496,33.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van één maand en vier dagen en dat die overschrijding dient te leiden tot een matiging van de betalingsverplichting met 5%.
Oordeel van het hof
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.496,33. Weliswaar is sprake van een lichte overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, maar naar het oordeel van het hof kan worden volstaan met louter de constatering daarvan nu de betrokkene voldoende is gecompenseerd door de voortvarende behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Immers de totale periode van berechting overziend, is de ontnemingsvordering aangekondigd ter terechtzitting in eerste aanleg op 5 april 2017 en wijst het hof thans arrest op 17 januari 2020 waardoor de zaak ruim binnen vier jaar in twee instanties inhoudelijk is afgedaan.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
6.496,33 (zesduizend vierhonderdzesennegentig euro en drieëndertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 6.496,33 (zesduizend vierhonderdzesennegentig euro en drieëndertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 259 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2020.
Mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, update 1 november 2010.