ECLI:NL:GHAMS:2020:1032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
200.260.881/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen een oud-notaris wegens onjuiste akte van levering en royementsvolmacht

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht tegen een oud-notaris, ingediend door [X] HOLDING B.V. De klacht betreft een onjuiste akte van levering die de notaris heeft gepasseerd, waarbij percelen die in eigendom toebehoren aan [B] ten nadele van [B] zijn geleverd aan de gemeente. De notaris heeft op 29 december 2017 een akte van levering gepasseerd, terwijl de rechtbank in een eerder vonnis had bepaald dat alleen [A] i.o. was veroordeeld om medewerking te verlenen aan de levering. De notaris heeft ook een royementsvolmacht opgesteld zonder instemming van klaagster, wat leidt tot aansprakelijkheid voor de notaris. Het hof heeft de klacht gegrond verklaard en de notaris een geldboete van € 10.000,- opgelegd, evenals een kostenveroordeling. De notaris heeft verweer gevoerd, maar het hof oordeelt dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de akte van levering op te stellen zonder rechtsgeldige titel. De notaris is ook verweten dat zij niet tijdig heeft gereageerd op de berichten van klaagster en dat zij niet onpartijdig heeft gehandeld. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en legt de notaris de kosten van de procedure op.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.260.881/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2018/3
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 24 maart 2020
inzake
[de notaris] ,
oud‑notaris te [plaats] ,
appellante,
tegen
[X] HOLDING B.V. ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: de notaris) heeft op 13 juni 2019 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Bosch (hierna: de kamer) van 20 mei 2019 (ECLI:NL:TNORSHE:2019:11). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) gegrond verklaard en aan de notaris ter zake daarvan de maatregel van een geldboete van € 10.000,- opgelegd
.Voorts heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling aan klaagster van € 50,- in verband met het griffierecht en € 50,- in verband met de kosten van klaagster. Daarnaast is de notaris veroordeeld tot betaling aan de kamer van € 3.500,- in verband met de kosten van behandeling van de zaak.
1.2.
De notaris heeft op 15 juli 2019 een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
Klaagster heeft op 23 augustus 2019 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.4.
Het hof heeft op 18 december 2019 (per post ingekomen op 20 december 2019) nadere producties van de notaris ontvangen.
1.5.
Het hof heeft op 20 december 2019 nadere producties van klaagster ontvangen.
1.6.
Het hof heeft de stukken uit de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.7.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 januari 2020. De notaris, vergezeld van haar echtgenoot, en klaagster, vertegenwoordigd door haar directeur ir. [Q] (hierna: [Q] ), zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de notaris en klaagster ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klaagster heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Op 29 maart 2017 heeft de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente) en 21 gedaagden. Klaagster zelf was in deze procedure geen gedaagde.
2.2.
Het geschil heeft - kort gezegd - betrekking op de uitvoering van een realisatieovereenkomst die de gemeente en [A] i.o. eind oktober 2001 hebben gesloten. Voor zover hier van belang, luidt voormeld vonnis van 29 maart 2017 als volgt:
“5.1. veroordeelt [A] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis op eerste verzoek van de door de gemeente in te schakelen notaris, op door hem genoemde dag en tijdstip, onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de levering van de navolgende registergoederen aan de gemeente in volle en onbezwaarde eigendom tegen betaling door de gemeente van een bedrag van € 0,45:
a. kadastraal object Sittard [perceel 1] (…); en
b. kadastraal object Sittard [perceel 2] (…); en
c. kadastraal object Sittard [perceel 3] (…); en
d kadastraal object Sittard [perceel 4] (…); en
e. kadastraal object Sittard [perceel 5] (…); en
f. kadastraal object Sittard [perceel 6] (…)
en met bepaling dat indien [A] aan deze veroordeling niet voldoet dit vonnis in de plaats treedt van haar handtekening onder de leveringsakte(s) zodat de levering zal plaatsvinden door inschrijving van dit vonnis samen met de notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers,
(…)
5.4
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af,
(…)”
Onder de feiten van dit vonnis is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
2.17.
[A] heeft in 2004 diverse percelen doorverkocht aan [B] . (…)
2.18.
[B] heeft op haar beurt een deel van de gronden (uitgezonderd het openbaar gebied) vanaf november 2005 tot en met oktober 2013 verkocht en doorgeleverd aan derden (…).
(…)
2.31.
De percelen (deels hernummerde) [perceel 1] , [perceel 2] , [perceel 3] , [perceel 4] , [perceel 5] en [perceel 6] zijn niet terug geleverd en behoren thans in (juridische) eigendom toe aan [B] .
(…)”
Voorts heeft de rechtbank in dit vonnis, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…)
4.3.3
Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat [A] in de periode 2004‑2013 de van de gemeente verkregen gronden heeft doorverkocht aan [B] en of andere individuele kopers, zonder over te gaan tot betaling aan de gemeente.
(…)
4.4.1 (…)
Ten aanzien van [B] geldt bovendien ook nog dat tussen partijen vast staat dat alleen [A] i.o. enerzijds (rechtsgeldig vertegenwoordigd door [X] Group (vertegenwoordigd door [Q] ) en (…) en de gemeente anderzijds partij waren bij de realisatieovereenkomst, zodat de vordering gericht tegen [B] voor zover gebaseerd op wanprestatie reeds om die reden niet toewijsbaar is.
(…)
4.8.
Tussen partijen staat vast dat [A] op dit moment geen eigenaar is van het openbare gebied. (…)
(…)
4.11.
De rechtbank stelt voorts vast dat het enkele feit dat [A] geen eigenaar meer is van het openbaar gebied, niet wil niet zeggen dat zij daarom is bevrijd van haar contractuele verplichting tot teruglevering van het openbaar gebied. Daarnaast staat - als onweersproken gesteld - vast dat [B] jegens [A] op basis van een afspraak gehouden is de gronden aan de gemeente te leveren, zodra vast komt te staan dat [A] daartoe jegens de gemeente is gehouden. Ook in praktische zin zal een toewijzing van deze vordering derhalve niet snel tot executieproblemen te leiden.
(…)
4.14
Zoals overwogen is [B] geen contractpartij bij de realisatieovereenkomst. (…) [B] kan dan ook niet op grond van wanprestatie worden veroordeeld het verlenen van medewerking aan de teruglevering van het openbaar gebied. Voor zover de gemeente zich jegens [B] nog op onrechtmatige daad beroept in het kader van deze vordering is de rechtbank van oordeel dat die vordering onvoldoende is onderbouwd.
(…)”
2.3.
Eind 2017 heeft de gemeente de notaris gevraagd om op grond van voormeld vonnis een akte van levering op te stellen, waarbij de in dat vonnis vermelde registerzaken (hierna: de percelen) aan de gemeente zouden worden terug geleverd.
2.4.
Bij e-mailbericht van 14 december 2017 heeft de notaris aan een vertegenwoordiger van de gemeente en aan mr. Van Dinter voornoemd het volgende bericht:
“Bijgaand een concept van de akte van levering, alsmede de afrekeningen.
De afspraak ter ondertekening is vrijdag 29-12 aanstaande om 10:00 uur. Indien de verkopende partij geen medewerking verleent zal een van mijn medewerkers namens hen de akte ondertekenen op grond van het vonnis van de rechter.
De kosten van de levering zijn voor de verkoper, deze is immers ook veroordeeld om terug te leveren vrij en onbezwaard mitsdien dient de vervreemder ook de kosten van doorhaling royementen te voldoen.
De ondertekende volmachten vervallenverklaring hypotheek dien ik uiterlijk 28-12 aanstaande in mijn bezit te hebben, bij gebreken waarvan ik één van mijn medewerkers voor volmacht laat ondertekenen op grond van het vonnis van de rechter.
(…)”
2.5.
Bij e-mailbericht van 19 december 2017 heeft de notaris een herinnering aan mr. Van Dinter gestuurd, omdat zij geen reactie van hem had ontvangen. Op dat e‑mailbericht heeft de notaris evenmin een reactie van mr. Van Dinter ontvangen. Bij e-mailbericht van 27 december 2017 heeft de notaris aan mr. Van Dinter (onder andere) het volgende bericht:
“Helaas mocht ik geen enkele reactie uwerzijds ontvangen. Bij telefonische navraag vandaag blijkt u ziek te zijn. Kunt u mij desondanks toch een inhoudelijke reactie geven? Ondanks dat een afspraak ingepland staat en deze ook doorgang zal vinden, vind ik het prettig om een reactie van u te krijgen namens de overdragende partij.
(…)”
De notaris heeft ook op dit laatste e-mailbericht geen reactie van mr. Van Dinter ontvangen.
2.6.
Op 29 december 2017 heeft de notaris met betrekking tot de percelen een akte van levering gepasseerd, waarbij [B] als vervreemder (in de akte aangeduid als comparante sub 1) de percelen heeft geleverd aan de gemeente als verkrijger (in de akte aangeduid als comparante sub 2) (hierna: de akte van levering). Een medewerkster van het kantoor van de notaris is bij het passeren van de akte als mondeling gevolmachtigde van [B] opgetreden. In de akte van levering staat hierover het volgende vermeld:
“Van gemelde volmacht blijkt uit na te melden aan deze akte te hechten vonnis van de Rechtbank Limburg zittingsplaats Roermond, waarvan mij, notaris, genoegzaam is gebleken.”
2.7.
Verder is in de akte van levering, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
De verschenen personen, handelende als gemeld, verklaarden:
VERPLICHTING TOT LEVERING
Bijvonnis van de Rechtbank Limburg zittingsplaats Roermond, zaaknummer/rolnummer C/03/192707/HA ZA 14-349gewezen op negenentwintig maart tweeduizend zeventien is vervreemder veroordeeld tot teruglevering aan verkrijger van na te melden registergoederen, zulks in volle en onbezwaarde eigendom, tegen betaling door verkrijger van een bedrag van vijfenveertig eurocent (€ 0,45).
Een kopie van gemeld vonnis wordt aan deze akte gehecht en maakt er een integrerend onderdeel van uit.
LEVERING
Ter uitvoering van gemeld vonnis levert de comparante sub 1 namens vervreemder, hierbij aan verkrijger, waarvoor de comparante sub 2 bij deze aanvaardt:
(…)
OMSCHRIJVING REGISTERGOEDEREN
[hof: de percelen]
(…)
DOORHALING HYPOTHECAIRE INSCHRIJVINGEN
Partijen geven volmacht aan ieder van de medewerkers verbonden aan het kantoor van mij, notaris, om zo nodig namens hen de afstand van hypotheekrechten aan te nemen, voorzover deze thans nog ten laste van anderen dan verkrijger mochten zijn ingeschreven op het verkochte en voorts terzake alles meer te doen wat te dezen nodig mocht zijn.
(…)”
2.8.
Een afschrift van de akte van levering is op 29 december 2017 ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster in [het register] , [deel 1 nummer 2]
2.9.
Op een deel van de percelen die door [A] aan [B] zijn geleverd, zijn ten behoeve van klaagster hypotheekrechten gevestigd.
2.10.
De notaris heeft een “volmacht voor afstand en vervallenverklaring hypotheek geheel” (hierna: de royementsvolmacht) opgesteld. In de volmacht is opgenomen dat [Q] , handelende als zelfstandig bevoegd bestuurder van klaagster, alsmede andere bestuurders van de in die volmacht vermelde vennootschappen
“verklaren, handelende als gemeld hierbij volmacht te geven aan:
iedere medewerker verbonden aan [notariskantoor] te [plaats] , (…), met het recht van substitutie,
om namens ondergetekenden te compareren bij een akte te verlijden voor de notaris mr. [H] te [plaats] / [de notaris] , notaris te [plaats] , respectievelijk diens opvolger of waarnemer, en daarbij te verklaren:
1. dat ondergetekenden afstand doen van na te melden hypotheek; en
2. dat de hypotheek daarom is vervallen;
om (een afschrift van) die akte te laten inschrijven in de openbare registers en verder het nodige te verrichten.
Het betreft de hypotheek welke is ingeschreven op (…) t.b.v. ondergetekende; namens [X] Holding B.V. en (…).
(…)”
2.11.
De royementsvolmacht is op 29 december 2017 namens [Q] en de andere bestuurders van de in die volmacht vermelde vennootschappen “p/o” (per order) ondertekend door een medewerkster van het kantoor van de notaris.
2.12.
Bij e-mailbericht van 5 januari 2018 (16:39 uur) heeft [Q] de notaris (onder andere) het volgende bericht:
“Geachte, ik begrijp zojuist dat u zonder een woord overleg onze Hypotheek heeft geroyeerd in Sittard. Dit is klachtwaardig! Ik stel u hierbij vast aansprakelijk namens [X] Holding B.V. Hypotheekrecht is een ernstig te nemen recht in ons rechtssysteem. Ik zal dan ook stappen jegens u ondernemen zodra ik weer in het land ben. (…)”
2.13.
Bij e-mailbericht van 5 januari 2018 (16:25 uur) heeft mr. Van Dinter aan de notaris (onder andere) het volgende bericht:
“(…) Ten gevolge van ziekte ben ik niet in staat geweest te reageren op uw e-mailberichten van respectievelijk 19, 27 en 29 december 2017. Wel heb ik (vanaf mijn ziekbed) u nog getracht telefonisch te bereiken. U was toen niet aanwezig en aldus is er (helaas) geen contact meer tussen ons tot stand gekomen.
Op 3 januari 2018 hebben wij telefonisch contact gehad. Bij gelegenheid daarvan heeft u mij medegedeeld dat de akte is gepasseerd en u heeft mij ook overigens toegezegd een kopie van die akte te zenden. (…)
Volgens de akte zou de vervreemder ( [B] BV, zie blz. 2 sub d akte) veroordeeld zijn tot teruglevering.
Ik heb het vonnis er nog eens op nageslagen. (…)
Voor zover hier voorts van belang lees ik in het dictum 5.1 dat uitsluitend [A] is veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan de levering van de in het dictum genoemde registergoederen (…).
Gelet op het vorenstaande verzoek ik u mij toe te lichten waarom u van mening bent dat u, gelet op het vorenstaande, een eigendomsoverdracht heeft kunnen effectueren van registergoederen die eigendom zijn van [B] BV daar waar, nogmaals, de vordering tot het verlenen van medewerking aan de overdracht van de registergoederen tegen [B] BV door de rechtbank is afgewezen.
In het verlengde van het vorenstaande verzoek ik u mij ook toe te lichten op grond waarvan u van mening bent dat u namens hypotheekhouders afstand heeft kunnen doen van de hypotheekrechten althans die als vervallen heeft laten verklaren. Ik lees nergens in het vonnis dat de door [B] aan derden verstrekte hypothecaire inschrijvingen op de registergoederen vervallen kunnen worden verklaard althans hypotheekhouders zouden zijn veroordeeld hun hypothecaire inschrijvingen door te halen.
(…)”
2.14.
Bij e-mailbericht van 5 januari 2018 (16:40 uur) heeft de notaris een digitale versie van de akte van levering aan mr. Van Dinter toegezonden.
2.15.
Bij aangetekende brief van 8 januari 2018 heeft klaagster in aansluiting op haar e‑mailbericht van 5 januari 2018 (16:39 uur) herhaald dat zij de notaris aansprakelijk stelt voor de aantasting van haar hypotheekrechten en heeft klaagster de notaris gesommeerd de transacties binnen acht dagen volledig terug te draaien. Deze brief is diezelfde dag ook per e‑mail aan de notaris gezonden.
2.16.
Bij e-mailbericht van 16 januari 2018 (18.42 uur) heeft de notaris alle betrokkenen, onder wie klaagster, het volgende bericht:
“(…)
Hoewel [A] is veroordeeld mee te werken aan de levering, is zij hiertoe niet in staat zolang zijzelf geen eigenaar is van de percelen. En aangezien [B] B.V. nog niet heeft meegewerkt aan overdracht aan [A] B.V., kan [A] B.V. nimmer de eigendom van de percelen overdragen aan de gemeente.
Om [A] B.V. in staat te stellen te voldoen aan het vonnis, zal zij zelf zorg dienen te dragen voor teruglevering door [B] B.V. aan [A] B.V..
Achteraf bezien is de levering ongeldig en dient te worden teruggedraaid. Dit zal dienen te geschieden door middel van een akte van herstel/waardeloosheid in de zin van artikel 3:28 BW jo 35 Kadasterwet, welke ik aanbied kosteloos te verzorgen. Voorwaarde hiervoor is dat alle betrokkenen hier schriftelijk hiermee instemmen.
De voorkeur verdient echter dat partijen met elkaar tot een oplossing komen. Indien partijen er onderling niet uitkomen en de gemeente niet instemt met een verklaring van waardeloosheid, dan kan [B] B.V. een schriftelijke verklaring van meewerking aan de verklaring van waardeloosheid vorderen op grond van artikel 3:29 BW..
Voor de goede orde deel ik mee dat ik de royementsvolmachten niet heb toegepast. Dit dient binnen 3 maanden na de levering te geschieden.
(…)”
2.17.
De notaris is op 1 april 2018 gedefungeerd.
2.18.
Eind augustus 2018 hebben alle betrokkenen, onder wie [Q] , een “Verklaring inzake de waardeloosheid inschrijving ( [het register] [deel 1 nummer 2] )” ondertekend. Op 1 oktober 2018 heeft notaris mr. [W] , kantoorhoudende te [plaats] , een akte houdende “Notariële verklaring van waardeloosheid inschrijving ( [het register] [deel 1 nummer 2] )” gepasseerd, waaraan vorenbedoelde verklaringen zijn gehecht.
De akte is op 2 oktober 2018 ingeschreven in voormeld register van het Kadaster. In deze akte wordt verklaard dat de inschrijving in voormeld register van de door de notaris verleden akte van levering van 29 december 2017 waardeloos is, aangezien de aan de levering ten grondslag liggende titel nietig is.

3.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris - in de kern - het volgende. Het hof tekent hierbij aan dat, anders dan in de bestreden beslissing, klachtonderdeel 4 overeenkomstig het klaagschrift is opgenomen.
1. De notaris heeft een onjuiste akte van levering gepasseerd, waarbij percelen die in eigendom toebehoren aan [B] ten nadele van [B] zijn geleverd aan de gemeente, zijnde de cliënte van de notaris;
2. de notaris heeft zonder goedvinden van klaagster en zonder klaagster daarover vooraf te informeren een royementsvolmacht opgesteld;
3. de notaris heeft niet tijdig gereageerd op de berichten van klaagster van 5 januari 2018 en 8 januari 2018;
4. de notaris heeft niet onpartijdig gehandeld.

4.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, hieronder besproken.

5.Beoordeling

Nadere producties notaris
5.1.
Na de zitting, bij e-mailberichten van 14 en 20 januari 2020, heeft klaagster aan het hof te kennen gegeven dat zij de producties waarnaar wordt verwezen in de pleitnota (in hoger beroep) van de notaris nimmer heeft ontvangen. Deze stukken zijn op 18 december 2019 per e-mail, alsmede op 20 december 2019 per post ter griffie van het hof ingekomen. Bij e-mailbericht van 16 januari 2020 heeft de notaris aan het hof medegedeeld dat zij die stukken (ook) aan klaagster heeft gestuurd en heeft zij verzocht de stukken nogmaals aan klaagster te verstrekken. Op 28 januari 2020 heeft het hof deze stukken aan klaagster gezonden met de mededeling dat indien het hof gebruik wenst te maken van die stukken ter motivering van zijn beslissing, eerst een tussenbeslissing zal worden gegeven waarin klaagster in de gelegenheid zal worden gesteld om op die stukken te reageren en dat een eindbeslissing zal worden gegeven, indien het hof geen gebruik maakt van die stukken ter motivering van zijn beslissing.
Hierna wordt geen gebruik gemaakt van voormelde stukken. Daarom ziet het hof geen aanleiding om een tussenbeslissing te geven.
Belang
5.2.
De notaris heeft aangevoerd dat klaagster geen direct belanghebbende is bij de transactie tussen [B] / [A] en de gemeente en dat klaagster evenmin door de rechtbank is veroordeeld. Klaagster noch [Q] is zelfstandig bevoegd bestuurder van [B] of [A] , aldus de notaris.
5.3.
Ingevolge artikel 99, lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. Het kan een rechtstreeks belang zijn, maar ook een indirect of afgeleid belang. Het belang kan onder meer volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of betrekking hebben op handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat.
5.4.
Klaagster is hypotheekhoudster ten aanzien van enkele van de percelen die worden vermeld in de akte van levering. Reeds daarom heeft klaagster naar het oordeel van het hof voldoende belang bij haar klacht, zodat klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.
Klachtonderdeel 1
5.5.
Bij vonnis van 29 maart 2017 - zoals hiervoor weergegeven - heeft de rechtbank niet [B] , maar [A] veroordeeld tot het verlenen van onvoorwaardelijke medewerking aan de levering van de percelen, onder de bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [A] onder de leveringsakte(s) als [A] niet aan die veroordeling voldoet. Ook blijkt uit voormeld vonnis dat [A] geen eigenaar van de percelen meer is, maar dat de percelen, waarop de akte van levering betrekking heeft, in (juridische) eigendom toebehoren aan [B] . De notaris heeft echter, in weerwil van voormeld vonnis, in de akte van levering van 29 december 2017 [B] als vervreemder van de percelen opgenomen, terwijl [B] niet was veroordeeld tot levering daarvan. Met de kamer is het hof dan ook van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door voormelde akte van levering op te stellen en te passeren, terwijl daar geen rechtsgeldige titel aan ten grondslag lag. Het hof verenigt zich ook overigens met hetgeen de kamer over dit klachtonderdeel heeft overwogen en maakt die overwegingen tot de zijne. Het hof acht dit klachtonderdeel, evenals de kamer, gegrond.
Klachtonderdeel 2
5.6.
De notaris heeft aangevoerd dat de kamer dit klachtonderdeel (zoals hiervoor in rov. 3 weergegeven) ten onrechte op eigen initiatief heeft gewijzigd. De klacht van klaagster is volgens de notaris dat haar hypotheekrecht is geroyeerd, maar dit is nimmer gebeurd.
5.7.
In het (inleidend) klaagschrift is, voor zover hier van belang, vermeld:
“(…)
Ze heeft kennelijk ten behoeve van haar cliënte op 29 december jl. onze hypotheek op diverse percelen (…) geroyeerd zonder ons goedvinden en zonder enige vraag of contact. Enkele minuten nadat wij het bericht met die strekking ontvingen hebben we bezwaar gemaakt, (…).
Hierop kwam tot dit moment geen enkele reactie. Voor ons ernstig en onbegrijpelijk aangezien hypotheekrecht - en in dit geval van enkele miljoenen euro’s - een belangrijk recht is binnen ons rechtsysteem.
(…)”
Naar het oordeel van het hof ligt hierin besloten dat de klacht ook ziet op het door de notaris opstellen van de royementsvolmacht. Bij de weergave van klachtonderdeel 2 (in rov. 3) is hier reeds rekening mee gehouden.
5.8.
Het hof deelt het oordeel van de kamer. Vast staat dat de notaris de hiervoor onder 2.10. weergegeven royementsvolmacht heeft opgesteld en dat deze op 29 december 2017 door een medewerkster van het kantoor van de notaris per order namens (onder andere) klaagster is ondertekend. Het hof gaat ervan uit dat de notaris de royementsvolmacht heeft opgesteld teneinde deze daadwerkelijk te gebruiken voor de doorhaling van de op de percelen rustende hypotheekrechten conform de akte van levering. De royementsvolmacht houdt in dat klaagster als hypotheekhoudster instemde met doorhaling van haar hypotheekrechten, maar gebleken is dat deze instemming ontbrak. Evenmin valt uit voormeld vonnis van 29 maart 2017 af te leiden dat de op de percelen rustende hypothecaire inschrijvingen vervallen werden verklaard, dan wel dat de hypotheekhouders werden veroordeeld hun hypothecaire inschrijvingen door te halen. Het hof is dan ook van oordeel dat de notaris ten onrechte voormelde royementsvolmacht heeft opgesteld. Dat de notaris de royementsvolmacht naar aanleiding van de berichten van mr. Van Dinter en klaagster uiteindelijk niet heeft geëffectueerd, doet aan het voorgaande niet af. Reeds het opstellen van die volmacht was onjuist en dit wordt de notaris tuchtrechtelijk verweten. Het hof acht dit klachtonderdeel, evenals de kamer, gegrond.
Klachtonderdeel 3
5.9.
De notaris voert in hoger beroep aan dat zij pas op 16 januari 2018, na overleg met haar advocaat, kon en mocht reageren van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Ter zitting in hoger beroep heeft zij in dit verband toegelicht dat zij op maandag 8 januari 2018 haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar op de hoogte heeft gesteld, die vervolgens een advocaat heeft geraadpleegd. Deze advocaat heeft eerst op 15 januari 2018 contact met haar opgenomen. De notaris voert verder aan dat [Q] al op de hoogte was van het e‑mailbericht dat mr. Van Dinter haar had gestuurd. Bovendien had klaagster als professionele projectontwikkelaar inzage in de kadastrale registers. De notaris acht haar reactie binnen een termijn van tien dagen dan ook niet onredelijk laat.
5.10.
Het hof is, evenals de kamer, van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden op de weg van de notaris had gelegen om zo spoedig mogelijk na de ontvangst op 5 januari 2018 van het e-mailbericht van mr. Van Dinter contact op te nemen met klaagster. De notaris had klaagster in ieder geval op 8 januari 2018 moeten informeren dat zij de zaak had voorgelegd aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar en dat de kwestie aldus haar aandacht had. Het hof acht het dan ook onzorgvuldig van de notaris dat zij eerst op 16 januari 2018 (aan het begin van de avond) klaagster per e-mail heeft geïnformeerd. Het hof is met de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.
Klachtonderdeel 4
5.11.
Het hof stelt vast dat de kamer het klachtonderdeel betreffende de door klaagster gestelde partijdigheid van de notaris onbesproken heeft gelaten. Nu daartoe geen (voldoende) feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, acht het hof dit onderdeel van de klacht ongegrond.
Nieuwe klachten
5.12.
Indien en voor zover klaagster in haar verweerschrift in hoger beroep en tijdens de zitting in hoger beroep nieuwe klachten heeft geformuleerd, heeft te gelden dat klaagster in die nieuwe klachten niet kan worden ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna behandelt het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang. In die procedure is voor de behandeling van in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Dit betekent dat alleen de klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest, in beschouwing worden genomen.
Maatregel
5.13.
Het hof is met de kamer van oordeel dat de notaris in deze zaak in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en tevens door haar handelen en nalaten het vertrouwen heeft geschaad dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen. Het hof acht de door de kamer opgelegde maatregel van een geldboete van € 10.000,- dan ook passend en geboden.
5.14.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Kostenveroordeling
5.15.
Nu het hof de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaard en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 Wna jo. 107 lid 3 Wna jo. de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2019, nr. 61782) veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 50,- kosten van klaagster;
- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.16.
De notaris dient de kosten van klaagster in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagster aan de notaris opgegeven rekeningnummer.
5.17.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
5.18.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster in haar nieuwe klachten niet‑ontvankelijk, indien en voor zover klaagster in hoger beroep nieuwe klachten heeft geformuleerd;
- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van haar kosten in hoger beroep, bestaande uit
€ 50,- aan kosten klaagster, binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan het LDCR van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof ten bedrage van € 3.000,-, op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.M. Tromp en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020 door de rolraadsheer.