Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak vorderden de huurders op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de verstrekking van bepaalde bescheiden door hun verhuurder. De huurders stelden dat zij rechtmatig belang hadden bij de afgifte van deze documenten, omdat deze hen in staat zouden stellen om te beoordelen of de taxateur van de bovenwoning een fout had gemaakt en of de vraagprijs van hun huurwoning redelijk was. De verhuurder weigerde echter de gevraagde stukken te verstrekken, met het argument dat de huurders geen rechtmatig belang hadden bij de afgifte ervan.
De rechtbank had in een eerder vonnis de vorderingen van de huurders afgewezen, en de huurders gingen in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de huurders niet voldoende concrete feiten en omstandigheden hadden aangevoerd die hun rechtmatig belang bij de gevraagde stukken konden onderbouwen. Het hof stelde vast dat de huurders niet konden aantonen dat zij nog in onderhandeling waren over de verkoop van de woning en dat de eerdere aanbiedingen van de verhuurder inmiddels waren vervallen. Bovendien was het onduidelijk welke vordering de huurders zouden kunnen instellen indien de taxateur inderdaad een fout had gemaakt.
Het hof concludeerde dat de huurders niet voldeden aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 843a Rv, en dat er geen gewichtige redenen waren om de verhuurder te verplichten de gevraagde stukken te verstrekken. De vorderingen van de huurders werden dan ook afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De huurders werden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.