In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is op 21 maart 2019 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag, waarin het hoger beroep van de verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker, vertegenwoordigd door een kantoor in Leiderdorp, had op 14 november 2018 een verzoek tot wraking ingediend tegen de voorzitter van de kamer, mr. F.G.F. Peters, omdat hij meende dat deze niet objectief kon oordelen in zijn zaak.
De wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak behandeld en op 7 maart 2019 een mondelinge zitting gehouden. De verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht, maar de gewraakte raadsheer was niet aanwezig. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker al eerder op de hoogte was van de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van de zitting. Bovendien werd opgemerkt dat de wrakingsgrond niet betrekking had op de gewraakte raadsheer, maar op de gang van zaken in de procedure.
De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet optrad namens de partij in de procedure en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden rechtvaardigen. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking. Deze beslissing werd genomen door de rechters H.M.J. Quaedvlieg, S. Clement en C. Uriot, in aanwezigheid van griffier mr. J. Mulder.