Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 30 oktober 2017 het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaarde. De naheffingsaanslag, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, betrof een bedrag van € 62, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 60 aan naheffingskosten. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 31 oktober 2018 was belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door mr. R. Wittenberg.
De kern van het geschil betreft de vraag of de verschuldigdheid van parkeerbelasting op de locatie voldoende kenbaar was voor belanghebbende. De rechtbank had geoordeeld dat de heffingsambtenaar op een duidelijke manier had aangegeven dat er parkeerbelasting verschuldigd was, onder andere door de aanwezigheid van diverse borden en parkeerautomaten op de aanrijroute. Belanghebbende voerde aan dat de borden onduidelijk waren en dat er geen duidelijke aanwijzingen waren bij de parkeerlocatie zelf.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat belanghebbende op de aanrijroute verschillende borden had gepasseerd die duidelijk maakten dat er betaald parkeren gold. Het Hof wees erop dat het aan de parkeerder is om zich te vergewissen van de verschuldigdheid van parkeerbelasting en dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij een bord had gepasseerd dat aangaf dat de betaaldparkerenzone was geëindigd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.