ECLI:NL:GHAMS:2019:860

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
23-002710-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van woninginbraak met DNA-bewijs en alternatieve scenario's

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van woninginbraak en opzetheling van een bakfiets. Tijdens het onderzoek in hoger beroep, dat plaatsvond op 16 januari 2018 en 5 februari 2019, werd een sigarettenpeuk met het DNA van de verdachte aangetroffen in de hal van de woning. De verdachte voerde een alternatieve verklaring aan, waarin hij stelde dat de sigarettenpeuk op een andere manier in de woning was gekomen. Het hof oordeelde dat deze verklaring niet als onaannemelijk kon worden terzijde geschoven, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de woninginbraak had gepleegd.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan opzetheling van de bakfiets, omdat hij deze had voorhanden gehad, wetende dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van de tenlastelegging, maar het hof kwam tot een andere beslissing op basis van de gewijzigde tenlastelegging in hoger beroep.

De opgelegde straf was een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 2 tenlastegelegde handelen. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002710-16
datum uitspraak: 19 februari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684128-16 en 13-702054-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 januari 2018 en 5 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2016 tot en met 08 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (bak)fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1. subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2016 tot en met 8 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een bakfiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2:
hij op of omstreeks 23 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen drie, althans een of meer (mobiele) telefoons (merk Apple) en/of een laptop (merk Apple) en/of een rijbewijs en/of drie, althans een of meer bankpassen (ING) en/of een zegelring en/of een handtas en/of een portemonnee en/of een of meer pasjes en/of oordoppen (merk Apple) en/of een etui (merk American apparel) en/of een geldbedrag van (ongeveer) 200 euro en/of een zonnebril en/of een jas, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot voornoemde woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel te weten door te hengelen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof recht doet op grond van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde

Het hof kan, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, in onderling verband en samenhang bezien, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof in het bijzonder als volgt. In de woning gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam is weliswaar in de hal van de woning een sigarettenpeuk aangetroffen waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen, maar gelet op de inhoud van het dossier kan het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario dat deze sigarettenpeuk op andere wijze in de woning is terechtgekomen niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Daarbij merkt het hof op dat, voor zover twee andere in de woning achtergebleven sporen wijzen op betrokkenheid van personen die aan de verdachte zijn te linken, die sporen in dit verband niet zonder meer in belastende zin steun geven aan de gestelde betrokkenheid van de verdachte.
Ander bewijsmateriaal waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal blijkt en waarmee het scenario van de verdachte kan worden weerlegd, is niet voorhanden, zodat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen bij de raadsheer-commissaris maken dit niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 maart 2016 tot en met 8 maart 2016 te Amsterdam, een bakfiets heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een bakfiets. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen geprofiteerd van een misdrijf, maar ook bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor door misdrijf verkregen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 januari 2019 is hij eerder ter zake van, onder meer, een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel. Gelet daarop en in de ernst van het feit ziet het hof aanleiding voor het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht acht het hof, met de raadsvrouw, het niet geraden dat de verdachte thans een straf wordt opgelegd die meebrengt dat hij opnieuw van zijn vrijheid wordt beroofd. Het hof beperkt de omvang van de op te leggen straf dan ook tot de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur gelijk aan het voorarrest, te weten drie weken, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.195,95 te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. De benadeelde partij is in haar vordering, bij het vonnis waarvan beroep, niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - mondeling ter terechtzitting van 16 januari 2018 - opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing in aanmerking komt.
De raadsvrouw heeft het hof, primair, verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair, in geval van veroordeling, heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2014 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straf voor toewijzing in aanmerking komt.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om, gezien het tijdsverloop, de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In het tijdsverloop ziet het hof, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2014, parketnummer 13-702054-14, te weten van:
een taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Duker en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2019.
Mr. A.M. Kengen en mr. N.R.A. Meerbeek zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.