ECLI:NL:GHAMS:2019:823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
200.035.900/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van effectenleaseovereenkomsten en terugbetaling van restschuld in Dexia-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. Dexia heeft in hoger beroep de vernietiging van leaseovereenkomsten ingeroepen, waarbij de vraag aan de orde is of de vernietigingsbevoegdheid van de wederpartij, [geïntimeerde], is verjaard. De kantonrechter had geoordeeld dat de vernietigingsrechten van [geïntimeerde] ten aanzien van bepaalde overeenkomsten waren verjaard, maar dat andere overeenkomsten rechtsgeldig waren vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] tijdig een opt-outverklaring heeft uitgebracht en dat de leaseovereenkomsten als huurkoop moeten worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat de vernietiging van de overeenkomsten door [geïntimeerde] rechtsgeldig is en dat Dexia gehouden is tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde bedragen, met wettelijke rente. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en wijst de vorderingen van Dexia toe, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van Dexia legt. De zaak benadrukt de juridische complexiteit rondom effectenlease en de rechten van consumenten in dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.035.900/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 777366 DX EXPL 06-961
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 maart 2019
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 22 december 2008 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april (hierna: het tussenvonnis) en 8 oktober 2008 (hierna: het eindvonnis), onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen haar als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte wijziging van eis, met een productie (hierna: memorie van antwoord in incidenteel appel).
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het tussenvonnis (waarbij slechts een comparitie van partijen is gelast), zodat het hoger beroep zich beperkt tot het eindvonnis.
Bij tussenarrest van 4 oktober 2016 is een regiecomparitie gelast voor 188 verschillende Dexia-zaken, waaronder deze zaak, waarin de problematiek van de onaanvaardbaar zware last aan de orde is. Deze comparitie heeft op 12 december 2016 plaatsgevonden.
Na de comparitie heeft het hof bepaald dat in de Dexia-zaken waarin geen tussenpersoon (cliëntenremisier of anderszins) betrokken was, waaronder de onderhavige zaak, zal worden voortgeprocedeerd in de stand waarin deze zaken zich bevonden voordat deze werden aangehouden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft in principaal appel geconcludeerd zoals op de laatste bladzijde van de memorie van grieven omschreven.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping van de vorderingen van Dexia en in het incidenteel hoger beroep, voor zover van belang, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - voor recht zal verklaren dat de onderhavige overeenkomsten, behoudens de oorspronkelijke overeenkomst met nummer [nummer 1] , rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia zal veroordelen om aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen onder deze overeenkomsten aan Dexia is betaald, met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2005, dan wel, voor zover deze vernietiging niet wordt uitgesproken, voor recht zal verklaren dat Dexia jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en/of is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht en dat Dexia om die reden gehouden is tot vergoeding van twee derde deel van de restschulden, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel - na vermindering van haar eis in principaal appel - geconcludeerd overeenkomstig de conclusie van [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep, met dien verstande dat de terugbetaling aan [geïntimeerde] moet worden verminderd met hetgeen Dexia aan [geïntimeerde] heeft uitgekeerd en ten aanzien van de oorspronkelijke overeenkomst met nummer [nummer 1] [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan Dexia van een bedrag van € 467,04, althans een zodanig bedrag als uit het Hofmodel voortvloeit, met beslissing over de proceskosten.
In het incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [geïntimeerde] , met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
[geïntimeerde] is op respectievelijk 7 juli 1999, 3 juli 2000, 13 november 2000 en
20 januari 2001 leaseovereenkomsten met contractnummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] (hierna: overeenkomst 1, 2, 3 en 4) met (een rechtsvoor- gangster van) Dexia aangegaan. De onderhavige procedure ziet op deze vier overeenkomsten alsmede op de verleningsovereenkomst van overeenkomst 1 van
9 juli 2002 (hierna: overeenkomst 1A) en die van overeenkomst 2
van 1 juli 2003 (hierna: overeenkomst 2A). Ten aanzien van genoemde overeenkomsten heeft de echtgenote van [geïntimeerde] , [X] (hierna: [X] ), bij brief van 15 februari 2005 de nietigheid ingeroepen, althans de vernietiging in rechte aangekondigd.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [geïntimeerde] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
[geïntimeerde] heeft Dexia in eerste aanleg gedagvaard en - voor zover in hoger beroep nog van belang - gevorderd, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de overeenkomsten zijn of worden vernietigd en dat [geïntimeerde] recht heeft op terugbetaling van al hetgeen hij in het kader van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, met wettelijke rente. Dexia heeft zich tegen deze vordering verweerd met (onder meer) een beroep op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van artikel 1:89 BW.
3.5
Bij het eindvonnis heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep nog van belang, geoordeeld dat het vernietigingsrecht van [X] ten aanzien van overeenkomsten 1 en 4 is verjaard, zodat de daarop gebaseerde vorderingen van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen. Overeenkomsten 1A, 2 - waaronder begrepen overeenkomst 2A - en 3 heeft [X] volgens de kantonrechter wél rechtsgeldig vernietigd. Ter zake van laatstgenoemde overeenkomsten heeft de kantonrechter Dexia - in conventie - veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.034,14 (1A), € 6.224,78 (2 en 2A gezamenlijk) en € 3.607,71 (3). Met betrekking tot overeenkomsten 1 en 4 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia, kort gezegd, haar zorgplicht jegens [geïntimeerde] heeft geschonden. Ter zake van overeenkomst 4 heeft de kantonrechter Dexia - in conventie - veroordeeld tot betaling van € 2.031,91. Ter zake van overeenkomst 1 heeft de kantonrechter in reconventie [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 380,70. Dexia is veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en reconventie.
3.6
Dexia heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel haar eis verminderd. Nu zij dat, zolang geen eindarrest is gewezen, op grond van artikel 130 in samenhang met artikel 353 Rv te allen tijde kan doen, zal het hof recht doen op de verminderde eis.
3.7
Dexia heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel meegedeeld dat zij, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad over de stuitende werking van de collectieve procedure van maart 2003 en de vernietigbaarheid van verlengingsovereenkomsten, haar stellingen zoals ingenomen bij de memorie van grieven wijzigt, in die zin dat zij thans erkent dat [X] met haar brief van 15 februari 2005 ten aanzien van overeenkomsten 2 tot en met 4 - naar het hof begrijpt inclusief overeenkomst 2A - en overeenkomst 1A tijdig een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft uitgebracht. Dit betekent dat tussen partijen niet langer in geschil is dat overeenkomsten 1A, 2, 2A, 3 en 4 rechtsgeldig zijn vernietigd en dat de door [geïntimeerde] gevorderde verklaringen voor recht moeten worden toegewezen.
3.8
Partijen verschillen alleen nog van mening over de hoogte van het bedrag dat [geïntimeerde] uit hoofde van de niet vernietigde oorspronkelijke overeenkomst 1 aan Dexia moet betalen. [geïntimeerde] gaat op basis van de stukken die Dexia op 8 september 2008 in het geding heeft gebracht ervan uit dat de restschuld van overeenkomst 1 (zonder de verlenging) € 1.473,12 bedraagt (memorie van antwoord onder 1.11), terwijl Dexia uitgaat van een resterende betalingsverplichting van € 1.401,12, zoals volgt uit de door Dexia bij haar laatste memorie als productie 27 overgelegde nieuwe eindafrekening. Het derde deel van de restschuld dat volgens partijen overeenkomstig de jurisprudentie voor rekening van [geïntimeerde] blijft, is vervolgens door [geïntimeerde] becijferd op € 491,04 en door Dexia op € 467,04. Nu Dexia dat lagere bedrag vordert, zal het hof [geïntimeerde] tot betaling van dat bedrag veroordelen.
3.9
De vermindering van eis heeft tot gevolg dat de principale en incidentele grieven, bij gebrek aan belang, geen behandeling behoeven. Op grond van al het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de verminderde vorderingen van Dexia zoals omschreven in de memorie van antwoord in incidenteel appel toewijzen. Dexia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, met nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis
en opnieuw rechtdoende:
in principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart voor recht dat de bij de overeenkomst met nummer [nummer 1] behorende verlengingsovereenkomst en de overeenkomst met nummer [nummer 2] , met inbegrip van de verlengingsovereenkomst, en de overeenkomsten met nummers [nummer 3] en [nummer 4] rechtsgeldig zijn vernietigd en dat Dexia gehouden is tot terugbetaling van al hetgeen [geïntimeerde] onder deze overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, onder aftrek van al hetgeen Dexia aan [geïntimeerde] onder deze overeenkomsten heeft uitgekeerd, met de wettelijk rente daarover vanaf 1 maart 2005, althans vanaf de datum van betaling voor zover deze hebben plaatsgevonden na 1 maart 2005;
veroordeelt [geïntimeerde] ten aanzien van de oorspronkelijke overeenkomst met nummer [nummer 1] tot betaling aan Dexia van een bedrag van € 467,04;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg in conventie, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 196 aan verschotten en € 750 aan salaris, in reconventie begroot op nihil, in principaal hoger beroep begroot op € 262 aan verschotten en € 1.074 voor salaris en in incidenteel appel op
€ 537 aan salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achterberg en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.