ECLI:NL:GHAMS:2019:71

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
200.208.586/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank in relatie tot seizoensfinanciering en druk op verkoop van onroerend goed

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van de Coöperatieve Rabobank U.A. jegens een vennootschap onder firma (v.o.f.) die al jarenlang door de bank werd gefinancierd. De appellanten, bestaande uit de vennoten van de v.o.f., hebben in hoger beroep beroep gedaan tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hun vorderingen tegen de bank werden afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of de bank haar zorgplicht heeft geschonden door bij de verstrekking van seizoensfinanciering voorwaarden te stellen die eerder niet waren opgelegd, en of zij ontoelaatbare druk heeft uitgeoefend op de v.o.f. om onroerend goed te verkopen en het bedrijf te beëindigen. De rechtbank had vastgesteld dat de v.o.f. in 2008 een aanzienlijk verlies had geleden en dat de bank, gezien de financiële situatie, extra aandacht aan de v.o.f. moest besteden. De bank had in mei 2009 financiering verstrekt onder bijzondere voorwaarden, waaronder de eis om een BBZ-krediet aan te vragen en een deel van de grond te verkopen. De appellanten stelden dat de bank hen onder druk had gezet om deze voorwaarden te accepteren en dat zij gedwongen waren om hun bedrijf af te bouwen. Het hof oordeelde dat de bank niet onrechtmatig had gehandeld en dat de appellanten zelf de beslissing tot verkoop van de grond hadden genomen. De vorderingen van de appellanten werden afgewezen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.208.586/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/14/157691 / HA ZA 14-338
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 januari 2019
inzake
in de zaak van

1.[naam V.O.F.] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[appellant sub 2] ,
wonende te [woonplaats ] ,
3.
[appellant sub 3] ,
wonende te [woonplaats ] ,
4.
[appellant sub 4],
wonende te [woonplaats ] ,
5.
[appellant sub 5],
wonende te [woonplaats ] ,
6.
[appellant sub 6],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. V.C. Audiffred te Hoofddorp,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Den Helder,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.J. Kramer te Oosterbeek.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante sub 1 wordt hierna de v.o.f. genoemd, appellanten gezamenlijk [appellanten] en geïntimeerde Rabobank.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 3 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Rabobank als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 september 2018 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Audiffred voornoemd, en Rabobank door mr. Kramer voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellanten] hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog voor recht zal verklaren dat Rabobank jegens alle, althans meerdere, althans een van appellanten haar zorgplicht heeft geschonden, toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de bestaande kredietrelatie en de kredietovereenkomsten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van Rabobank om de daardoor door de desbetreffende appellant(en) geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en met veroordeling van Rabobank tot terugbetaling aan [appellanten] van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Rabobank hebben voldaan, met beslissing over de proceskosten.
Rabobank heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep wordt met de grieven A tot en met D en F tot en met K geklaagd dat de rechtbank de feiten onvolledig en deels onjuist heeft vastgesteld. Het hof zal deze grieven in aanmerking nemen bij onderstaande samenvatting van de feiten. Voor zover de feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
De v.o.f. houdt zich bezig met de teelt van leliebollen. Appellanten 2 tot en met 4 waren van medio 2008 tot 1 januari 2010 haar vennoten. Appellant 5 is de vader van appellanten 2 tot en met 4. Hij verschafte in de genoemde periode samen met zijn persoonlijke vennootschap, appellante 6, achtergestelde leningen aan de v.o.f.
2.2.
De v.o.f. onderhield in 2008 al decennia lang een kredietrelatie met Rabobank, in het bijzonder de destijds bestaande Rabobank Schagen, die nadien door een juridische fusie is opgegaan in Rabobank.
2.3.
Rabobank was, buiten [appellanten] zelf, de enige financier van de v.o.f. De kredietverlening bestond deels uit leningen op langere termijn ter financiering van het onroerend goed en deels uit aanvullende financiering op kortere termijn, te verlenen per jaar of seizoen. Tot zekerheid voor al hetgeen [appellanten] aan Rabobank verschuldigd waren, hadden zij aan Rabobank een recht van hypotheek verleend op diverse aan hen toebehorende onroerende goederen.
2.4.
Op 12 november 2008 heeft de toenmalige directeur van Rabobank Schagen, [X] (hierna: [X] ) met de toenmalige relatiebeheerder, [Y] (hierna: [Y] ), een bezoek gebracht aan het bedrijf van de v.o.f. Aanleiding hiervoor waren klachten van de v.o.f. over de veelvuldige wisselingen van de relatiebeheerders en haar aankondiging te overwegen over te stappen naar een andere bank. Om de v.o.f. als klant te behouden heeft [X] toen aangeboden de rente op een lening ter financiering van 13 hectare grond te verlagen en een vaste relatiebeheerder aan te wijzen. Aldus is geschied, wat de relatiebeheerder betreft met ingang van 1 april 2009. De v.o.f. is niet overgestapt.
2.5.
De v.o.f. pleegde het grootste gedeelte van de gerooide leliebollen te verkopen in het jaar dat de bollen werden gerooid en een klein deel in te vriezen om op een later moment te verkopen, met als streven dan een hogere prijs te verkrijgen. Na het bedrijfsbezoek heeft de v.o.f. op 12 of 13 november 2008 telefonisch aan [Y] aangekondigd dat zij lelies wilde gaan invriezen. [Y] heeft daarop gezegd: “Doe wat je het beste acht.” Vanwege de lage prijzen voor leliebollen in 2008 heeft de v.o.f. in 2008 een groter deel van de leliebollen (hierna: de ijslelies) dan gebruikelijk ingevroren. Dat betekende dat extra kosten moesten worden gemaakt en dat de v.o.f. op korte termijn minder inkomsten zou hebben, met als gevolg een extra kredietbehoefte in de zomer van 2009.
2.6.
De v.o.f. sloot 2008 af met een verlies van € 640.607. In het jaar daarvoor had de v.o.f. een positief resultaat van € 158.931 behaald en in 2006 een positief resultaat van € 110.020.
2.7.
Bij brief van 24 maart 2009 heeft de v.o.f. een aanvraag tot seizoensfinanciering voor 2009 bij Rabobank ingediend. Daarbij begrootte zij voor 2009 een positief resultaat van € 56.394.
2.8.
Begin april 2009 is ter vervanging van [Y] als nieuwe relatiebeheerder voor de v.o.f. aangetreden [Z] (hierna: [Z] ).
2.9.
Naar aanleiding van vragen van [Z] heeft de v.o.f. haar kredietaanvraag aangepast – onder meer de begroting voor 2009 bijgesteld naar een negatief resultaat van € 85.593 – en bij brief van 5 april 2009 opnieuw ingediend. Deze is nog gevolgd door een aanvullende notitie van de v.o.f.
2.10.
Op 7 april 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de v.o.f. en [Z] . In het verslag hiervan van de hand van [Z] staat dat Rabobank extra beheersingsaandacht zal schenken aan de v.o.f. gezien het verlies over 2008 en het verwachte verlies over 2009, dit in combinatie met de zeer zorgwekkende toestand in de lelieteelt.
2.11.
Op 13 mei 2009 is op basis van de beoordeling van [Z] door Rabobank financiering verstrekt aan de v.o.f., bestaande uit een kredietfaciliteit in rekening-courant van € 850.000, die uiterlijk per 1 februari 2010 zou worden ingeperkt naar € 250.000, en een geldlening van € 217.000 met een looptijd van 141 maanden. In het voorstel tot deze financiering heeft Rabobank wegens zorgen over de ontwikkelingen binnen het bedrijf bijzondere voorwaarden opgenomen, waaronder een door de vennoten bij de gemeente aan te vragen BBZ­krediet (Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen), het door de v.o.f. ter verlaging van het financieringsobligo doorzetten van het voornemen 13 hectare land te verkopen en het inschakelen van een extern onafhankelijk deskundige voor een bedrijfsplan voor de toekomst. Het voorstel bevat de volgende passage:
“De huidige financiering wordt puur verstrekt op basis van het huidige vermogen, de aangeboden zekerheid en het door u voorgenomen besluit om over te gaan tot verkoop van 13 hectare land met als doel verlaging van het financieringsobligo.”
2.12.
De v.o.f. heeft één van de door de bank in de offerte voorgestelde personen, P. de Blank (hierna: De Blank), als extern deskundige ingeschakeld.
2.13.
Begin juli 2009 heeft de v.o.f. een stuk grond van (circa) 13 hectare verkocht voor een prijs van € 71.969 per hectare.
2.14.
De vennoten van de v.o.f. hebben vervolgens een BBZ-krediet aangevraagd, maar, nadat bleek dat de echtgenote van een van hen niet mee wilde tekenen, is afgezien van het doorzetten van de aanvraag. Bij brief van 5 augustus 2009 heeft de v.o.f. Rabobank (onder meer) hiervan op de hoogte gebracht.
2.15.
Tijdens een bespreking op 4 september 2009 heeft Rabobank aan de v.o.f., bijgestaan door De Blank, laten weten het niet doorzetten van de BBZ-aanvraag niet acceptabel te vinden, omdat de beoogde BBZ-lening van € 183.000 zou zorgen voor een langjarige liquiditeitsbuffer om eventuele tegenvallers in de toekomst op te kunnen vangen en omdat Rabobank commitment van de vennoten wilde. Het verslag van deze bespreking van de hand van [Z] meldt hieromtrent:
“[ [Z] ] geeft aan cliënt aan dat het niet aanvragen van BBZ-financiering zoals opgenomen in offerte niet acceptabel is voor bank. Hierdoor zal manco ontstaan waardoor bank grond heeft om de financiering kan opzeggen. (…) Cliënt is geëmotioneerd door standpunt van bank en had dit niet verwacht.”
Namens de v.o.f. heeft De Blank in die bespreking als alternatief geopperd de mogelijkheid om tot verkoop van 25 hectare land over te gaan.
2.16.
In een brief van De Blank aan de v.o.f. van 7 september 2009 staat, voor zover van belang:
“Na het gesprek van afgelopen vrijdag is de situatie naar mijn inschatting de volgende. Er zijn twee mogelijkheden.
1. Doorgaan in zwaar afgeslankte vorm.
2. Het bedrijf beëindigen.
(…)
Je land verkopen moet je nu sowieso doorzetten dus dat beïnvloedt dit niet.”
2.17.
Op 25 september 2009 heeft opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen Rabobank en de v.o.f., bijgestaan door De Blank. Het verslag van de hand van [Z] luidt, voor zover relevant:
“Situatieschets:
De Fa. [naam V.O.F.] heeft aangegeven te willen stoppen. Zij willen afstemmen inzake de stopscenario’s met de bank.
Besproken:
- De v.o.f. gaat op termijn stoppen. (…)
- De v.o.f. wil al haar activa verkopen. (…)
- De v.o.f. heeft haar gronden in de verkoop gezet. Ca. 30 ha. tegen € 70k per ha.”
2.18.
Bij brief van 9 oktober 2009 heeft de v.o.f. aan Rabobank meegedeeld besloten te hebben de huidige vorm van de v.o.f. te beëindigen en mogelijk met een afgeslankt bedrijf van vader [appellant sub 5] en zijn zoon [appellant sub 2] (appellant 2) verder te gaan. De brief vermeldt, voor zover van belang:
“Dit betekent:
1. (…)
3. Het land willen wij verkopen voor € 70.000,00 per HA. Indien er een serieus bod komt dat daar dicht bij ligt dan nemen we dat uiteraard in overweging. Graag willen wij dit voor een periode van maximaal ca. 2 jaar proberen. (…)
4. Liquiditeit. Wij hebben de koper van Sorbonne kunnen bewegen om het bedrag te weten € 155.000 “gelijk” te betalen. Wij menen op deze manier het manco van de BBZ lening voldoende te hebben opgelost.”
2.19.
De v.o.f. heeft de zojuist bedoelde verkoopovereenkomst betreffende de Sorbonne (een partij nog te rooien bollen met bijbehorende teeltlicentie inzake de Sorbonne-lelie) op 13 oktober 2009 gesloten.
2.20.
Op 28 oktober 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen vader [appellant sub 5] en zoon [appellant sub 2] , vergezeld door D. Herder, accountant van de v.o.f., met Rabobank over mogelijkheden tot financiering van de onderneming in afgeslankte vorm. De daartoe ingediende begroting van vader en [appellant sub 2] werd niet toereikend bevonden door Rabobank. Rabobank heeft wel gelegenheid geboden met een nieuw plan voor de afgeslankte onderneming te komen.
2.21.
Einde oktober 2009 heeft de v.o.f. 28 hectare grond verkocht. Op 13 november 2009 schreef de v.o.f. aan Rabobank over de gesloten verkoopovereenkomst:
“Prijs is na zwaar onderhandelen € 65.000,-- per hectare geworden. (…) Landhuur blijft voor ons. (…) Al met al in deze tijd geen slechte deal denk ik.”
2.22.
In de periode van januari 2010 tot maart 2010 kwamen bij de v.o.f. de ontvangsten binnen van de oogst die begin december 2009 was afgerond en van de in 2009 verkochte grond. Met deze ontvangsten heeft de v.o.f. haar schulden bij Rabobank nagenoeg geheel afgelost. Het bedrijf van de v.o.f. is in een afgeslankte vorm met een andere lokale Rabobank voortgezet.
2.23.
Voorafgaand aan deze procedure zijn op verzoek van [appellanten] verschillende getuigen gehoord in het kader van voorlopige getuigenverhoren.

3.Beoordeling

3.1.
[appellanten] vorderen in deze procedure, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, een verklaring voor recht dat Rabobank jegens hen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht althans in de nakoming van haar verplichtingen uit de bestaande kredietovereenkomsten, althans zich jegens hen onrechtmatig heeft gedragen alsmede veroordeling van Rabobank tot vergoeding van schade die [appellanten] daardoor hebben geleden, op te maken bij staat. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.2.
[appellanten] leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Rabobank heeft in de loop van 2009 niet het belang van [appellanten] maar haar eigen belang vooropgesteld en aldus haar zorgplicht geschonden. Op Rabobank rustte een verzwaarde zorgplicht omdat zij [appellanten] al heel lang financierde, wist dat zij de enige financier van de v.o.f. was en wist dat er tot 2008 geen sprake was van verliezen. Rabobank had bovendien bij de v.o.f. de verwachting gewekt dat zij de financiering van de v.o.f. zou voortzetten onder dezelfde voorwaarden als de v.o.f. in het verleden van haar gewend was. [Y] had immers in november 2008 ingestemd met het voorstel tot het invriezen van een groot deel van de oogst van dat jaar en Rabobank deed er toen alles aan om de v.o.f. als klant te behouden. In strijd met deze verzwaarde zorgplicht en de aldus gewekte verwachtingen heeft Rabobank de kredietaanvraag voor 2009 te streng beoordeeld, met name door de ijslelies deels uit de begroting te schrappen en voorwaarden voor kredietverlening te stellen die zij eerder nooit had gesteld. De feiten gaven voor het stellen van die voorwaarden ook onvoldoende reden. Door vervolgens onnodig vast te houden aan naleving van die voorwaarden en bij overtreding van een van die voorwaarden – het aanvragen van de BBZ-lening – ongerechtvaardigd met een opzegging van het krediet te dreigen, heeft Rabobank de v.o.f. zodanig onder (tijds)druk gezet, dat de v.o.f. in het najaar van 2009 is overgegaan tot verkoop van (in totaal) 41 hectare grond voor een te lage prijs en tot een gedwongen afslanking van haar bedrijf. Hierdoor hebben [appellanten] schade geleden. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is onaanvaardbaar dat Rabobank de v.o.f. heeft gedwongen de financiering zo af te wikkelen dat er begin 2010 nauwelijks nog een schuld aan Rabobank overbleef. Op grond van haar zorgplicht en de Wet financieel toezicht (Wft) had Rabobank de v.o.f. minstens enige maanden gelegenheid moeten bieden tot het zoeken van een andere financier.
3.3.
Rabobank voert gemotiveerd verweer, dat erop neerkomt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Het verweer zal, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna nader aan de orde zal komen.
3.4.
De centrale stelling van [appellanten] is dat Rabobank in de tweede helft van 2009 ontoelaatbare druk op hen heeft uitgeoefend om onroerend goed te verkopen en hun bedrijf te beëindigen, althans in te krimpen. Bij de beoordeling van deze stelling wordt vooropgesteld dat – naar vaststaat tussen partijen – Rabobank niet tot opzegging van enig krediet is overgegaan en [appellanten] evenmin heeft gesommeerd enige verplichting uit hoofde van de kredietovereenkomsten na te leven of daartoe een termijn heeft gesteld. Volgens [appellanten] is in de bespreking van 4 september 2009 wel mondeling gedreigd met opzegging. Niet in geschil is dat Rabobank in die bespreking heeft vastgehouden aan naleving van de overeengekomen verplichting van de vennoten van de v.o.f. om een BBZ-lening aan te vragen en heeft gesignaleerd dat het niet voldoen aan die verplichting een “manco” en een grond tot opzegging van de financiering oplevert. Dat er toen nog andere mededelingen zijn gedaan die als een dreiging met opzegging konden worden opgevat, is niet gesteld of gebleken, terwijl daarvoor in de getuigenverklaringen die door de aanwezigen bij die bespreking zijn afgelegd, ook geen steun is te vinden. Dat sprake is geweest van een concrete dreiging dat Rabobank tot uitwinning van haar zekerheden, waaronder privéwoningen van [appellanten] , zou overgaan, is niet gesteld. Aan [appellanten] kan worden toegegeven dat druk kan uitgaan van een mededeling van een bank dat een grond tot opzegging van de financiering bestaat. Van ontoelaatbare druk om onroerend goed te verkopen of het bedrijf in te krimpen, die Rabobank verplicht de daardoor geleden schade te vergoeden, kan in dit geval echter niet worden gesproken. Daartoe is het volgende redengevend.
3.5.
Niet in geschil is dat het voorstel tot verkoop van 25 hectare grond in de bespreking van 4 september 2009 is gedaan van de zijde van de v.o.f., door haar adviseur De Blank, en dat noch tijdens die bespreking noch daarna van de zijde van [appellanten] aan Rabobank kenbaar is gemaakt dat zij liever niet tot die verkoop zouden overgaan. Evenmin hebben [appellanten] op enig moment aan Rabobank gevraagd om zich uit te spreken over de vraag of Rabobank tot opzegging wilde overgaan en zo ja, op welke termijn, laat staan dat zij Rabobank hebben verzocht om hun respijt te geven zodat zij niet behoefden over te gaan tot uitvoering van het plan dat De Blank namens hen had voorgesteld en een alternatief scenario, al dan niet met een andere financier, konden uitwerken. Verder is vast komen te staan – als onbestreden gesteld door Rabobank – dat de v.o.f. tijdens een bespreking met Rabobank op 25 september 2009, waarbij ook haar adviseur De Blank aanwezig was, heeft medegedeeld dat de v.o.f. op termijn wilde stoppen, al haar activa wilde verkopen – waarvan een deel mogelijk aan vennoot [appellant sub 2] die overwoog met de hulp van vader een eenmanszaak te beginnen – en circa dertig hectare grond al in de verkoop had gezet tegen een prijs van € 70.000 per hectare. In de brief van 9 oktober 2009 aan Rabobank (zie 2.18) heeft de v.o.f. nog eens herhaald dat zij in de huidige vorm wilde stoppen en “het land” wilde verkopen voor € 70.000 per hectare, maar een wat lager bod niet bij voorbaat wilde afwijzen. Vervolgens is Rabobank benaderd om te bezien of zij de onderneming in afgeslankte vorm, als samenwerking tussen vader en zoon [appellant sub 2] , wilde financieren. Uit deze gang van zaken behoefde Rabobank niet te begrijpen dat [appellanten] tegen hun zin, ter voorkoming van uitwinning van zekerheden door Rabobank, tot verkoop van grond en afslanking van de onderneming overgingen of dat die verkoop kennelijk niet in hun belang was. Dit geldt te meer daar, naar Rabobank onbestreden heeft gesteld, [appellanten] al voor de verstrekking van de seizoensfinanciering voor 2009 aan Rabobank hadden laten weten dat zij wilden overgaan op contractteelt, dat wil zeggen uitbesteding van de teelt, dus geen teelt op eigen grond, en zij zich over hun bedrijfsstrategie, naar Rabobank bekend was, door De Blank lieten adviseren. De Rabobank behoefde onder deze omstandigheden geen aanleiding te zien om het door [appellanten] zelf begin september 2009 geopperde plan om tot verkoop van (toen) 25 hectare grond over te gaan ter discussie te stellen. De op dat moment geldende grondprijzen geven geen aanleiding tot een ander oordeel, ook al waren die op dat moment dalend. Weliswaar zijn de grondprijzen na 2009 weer gestegen; gesteld noch gebleken is dat Rabobank dit destijds met een dermate grote zekerheid voorzag of had behoren te voorzien, dat zij [appellanten] had moeten adviseren de verkoop van de grond te heroverwegen of uit te stellen. Evenmin geeft aanleiding tot een ander oordeel de enkele, niet gekwantificeerde, stelling van [appellanten] dat de huuropbrengsten van de verkochte 28 hectare land hoger waren dan de rentelasten.
3.6.
De stelling van [appellanten] dat er geen tijd was om de verkoop van 28 hectare uit te stellen omdat Rabobank aandrong op de verkoop van de grond, is in het licht van bovenstaande feiten onvoldoende toegelicht. Weliswaar heeft Rabobank een eerste plan voor een afgeslankt bollenbedrijf van [appellant sub 2] en vader [appellant sub 5] op 28 oktober 2009 – kort voor de verkoop van de 28 hectare – afgewezen; zij zijn toen ook in de gelegenheid gesteld een nieuw plan in te dienen, terwijl gesteld noch gebleken is dat Rabobank als voorwaarde daarvoor heeft gesteld dat spoedig tot verkoop van het reeds te koop staande land zou worden overgegaan. De afgelegde getuigenverklaringen over de aanloop naar de verkoop van 28 hectare grond, waaronder die van [appellant sub 4] en vader [appellant sub 5] (appellanten 4 en 5), wijzen ook niet in die richting. Bovendien hadden [appellanten] een andere bank kunnen benaderen, wat [appellant sub 2] en vader [appellant sub 5] uiteindelijk, na verkoop van de grond, ook hebben gedaan. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat [appellanten] in oktober/november 2009 zodanig onder tijdsdruk stonden of zodanig van (financiering door) Rabobank afhankelijk waren dat financiering door een andere bank, met behoud van de grond, geen reële optie was.
3.7.
De verkoop van 13 hectare grond, waartoe [appellanten] al in juli 2009 zijn overgegaan, was als voorwaarde verbonden aan de seizoensfinanciering 2009. Vast staat dat de v.o.f. al voor de aanvraag van die financiering had besloten dat zij deze grond zou verkopen. Zij heeft ook niet geprotesteerd tegen opname van de desbetreffende voorwaarde in het aanbod tot financiering van Rabobank. Het verwijt van [appellanten] aan Rabobank is dat zij onder druk van Rabobank een te lage prijs voor deze grond hebben moeten aanvaarden. Dat aan de verkoop een dreiging met opzegging van de kredietovereenkomst is voorafgegaan, is gesteld noch gebleken. [appellanten] stellen dat de v.o.f. het eerste bod op de 13 hectare, een bedrag van € 950.000 in totaal,
nolens volensheeft aanvaard, enkel vanwege de door [Z] op de v.o.f. uitgeoefende druk. Zij hebben echter geen feiten en omstandigheden aangevoerd die het oordeel kunnen dragen dat [Z] daarbij ontoelaatbare druk heeft uitgeoefend. De druk zou zijn uitgeoefend in een telefoongesprek tussen [appellant sub 4] en [Z] , waarin [appellant sub 4] [Z] heeft geïnformeerd over het bod. [Z] heeft toen volgens [appellanten] niet gezegd dat de v.o.f. het bod moest aanvaarden, maar wel dat zij “thans” moest verkopen omdat dat was afgesproken en dat de restschuld geen probleem was omdat die in het geheel zou worden meegefinancierd. Volgens [appellanten] leidde de verkoop tot een boekverlies van € 347.540 en een restschuld van € 100.000. Zij stellen dat het “uiteraard” niet hun bedoeling was de grond met verlies te verkopen. De uitlatingen die [appellanten] aan [Z] toeschrijven zijn in het licht van de omstandigheden van het geval onvoldoende voor de conclusie dat Rabobank ontoelaatbare druk op de v.o.f. heeft uitgeoefend om de geboden prijs te aanvaarden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet voldoende gemotiveerd is gesteld dat deze prijs op dat moment onder de marktwaarde lag en dat niet is gesteld of gebleken dat de v.o.f. aan Rabobank kenbaar heeft gemaakt dat zij meer tijd voor de verkoop wenste teneinde een hogere opbrengst te kunnen realiseren of dat Rabobank wist of behoorde te weten dat een hogere opbrengst zou worden gerealiseerd bij uitstel van verkoop. Dat het onroerend goed in de boeken voor een hogere waarde was opgenomen, legt in dit verband geen gewicht in de schaal: de boekwaarde was kennelijk niet (meer) met de marktwaarde in overeenstemming. Nu de aan Rabobank verstrekte rechten van hypotheek strekten tot zekerheid van het geheel van de schuld van [appellanten] aan Rabobank, kan voorts niet van een restschuld na verkoop worden gesproken. Ook anderszins is niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat hetgeen Rabobank wist of had behoren te weten omtrent de belangen van [appellanten] bij behoud van de 13 hectare grond [Z] tot een andere reactie op het bod had moeten brengen.
3.8.
Aan Rabobank kan evenmin een onrechtmatige daad of een tekortkoming in de nakoming van de bestaande kredietovereenkomst(en) worden verweten bij de beoordeling van de aanvraag voor het seizoenskrediet voor 2009 en meer in het bijzonder door het opnemen van eerder niet gestelde voorwaarden in haar aanbod tot het verstrekken van die financiering, te weten de voorwaarde van het aanvragen van een BBZ-lening voor € 183.000 en het doorzetten van het voornemen tot verkoop van 13 hectare grond.
3.9.
Van belang is hierbij in de eerste plaats dat de v.o.f. deze voorwaarden zonder enige vorm van protest heeft aanvaard. [appellanten] stellen nu wel dat het Rabobank niet vrijstond deze voorwaarden op te nemen omdat [X] en [Y] namens Rabobank in november 2008 bij de v.o.f. het gerechtvaardigd vertrouwen hadden gewekt dat de benodigde financiering op de gebruikelijke voorwaarden zou worden verstrekt, maar zij hebben dat bezwaar niet voorafgaand aan het sluiten van de nieuwe kredietovereenkomst in hun contacten daarover met [Z] opgeworpen, maar in plaats daarvan de aan hun voorgelegde overeenkomst met de bewuste voorwaarden zonder protest getekend. Daar komt nog bij dat voor gerechtvaardigd vertrouwen als hier bedoeld onvoldoende is dat Rabobank zich in november 2008 bereid toonde de rente op een deel van de financiering te verlagen en een vaste relatiebeheerder voor de v.o.f. aan te wijzen om de v.o.f. als klant te behouden en dat [Y] , geconfronteerd met het voornemen om een deel van de leliebollen in te vriezen, heeft gezegd: “Doe wat je het beste acht.” Daarbij kan in het midden blijven of – naar [appellanten] stellen maar Rabobank betwist – [Y] daaraan heeft toegevoegd: “Pak maar in”, en “wel op tijd aangeven als de rekening-courant in de knel komt”. Aangenomen moet immers worden – als door Rabobank gesteld en door [appellanten] niet betwist – dat de v.o.f. [Y] ten tijde van deze uitlating(en) niet had geïnformeerd dat zij over 2008 een aanzienlijk verlies ter grootte van € 640.607 zou lijden. De uitlating(en) is (zijn) dermate vaag en algemeen, dat daaraan niet de betekenis kan worden gehecht dat Rabobank de in 2009 benodigde financiering, waarvan de omvang op dat moment nog niet bekend was, zou verlenen op geen andere voorwaarden dan in het verleden waren gehanteerd. Daaraan kan niet afdoen dat er, gelet op de langdurige samenwerking, een vertrouwensrelatie tussen de v.o.f. en Rabobank bestond en dat het tot dat moment niet ongebruikelijk was dat de lokale Rabobanken financieringsafspraken mondeling maakten en pas later schriftelijk bevestigden.
3.10.
Met betrekking tot de stelling van [appellanten] dat de feiten in mei 2009 geen aanleiding gaven tot het opnemen van de hier bedoelde voorwaarden in de kredietovereenkomst (het aanvragen van een BBZ-lening van € 183.000 en de verkoop van 13 hectare grond) geldt het volgende. Achteraf kan worden vastgesteld dat de verwachtingen die [Z] /Rabobank in mei 2009 voor de (nabije) toekomst van de bloembollenmarkt had, in positieve zin zijn overtroffen. Over 2009 heeft de v.o.f. een winst van ruim € 358.000 behaald. Het staat een bank echter vrij – en het behoort zelfs tot op zekere hoogte tot haar taak – om een voorzichtige toekomstvisie te hanteren bij de beoordeling van een kredietaanvraag. Er waren omstandigheden die in dit geval tot terughoudendheid konden en mochten leiden, zoals het aanzienlijke verlies over 2008, het – gelet op het aantal maten dat voor zijn inkomen van het resultaat van de v.o.f. afhankelijk is – magere resultaat over de twee voorafgaande jaren, de – ook volgens de eerste financieringsaanvraag van de v.o.f. voor 2009 – magere vooruitzichten voor 2009, de onzekerheid over de opbrengst van de in 2008 ingevroren bollen en de wereldwijde financiële crisis. [appellanten] hebben niet voldoende gemotiveerd gesteld dat Rabobank door de bewuste voorwaarden onder deze omstandigheden in de kredietovereenkomst te bedingen haar zorgplicht jegens [appellanten] heeft geschonden en/of misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de v.o.f. in haar stelde op grond van de jarenlange samenwerking of van de afhankelijkheid van de v.o.f. van kredietverlening door Rabobank. Hierbij is – naast het uitgangspunt van contractsvrijheid voor de bank, begrensd door de zorgplicht die zij heeft voor een bedrijf als dat van de v.o.f., dat al decennia haar bedrijfsfinanciering geheel bij haar had ondergebracht – van belang dat de v.o.f. de beide voorwaarden zonder enige vorm van protest heeft aanvaard; dat Rabobank met de eis van verkoop van 13 hectare grond aansloot bij hetgeen de v.o.f. reeds als haar voornemen aan Rabobank had meegedeeld en dat Rabobank een redelijk belang had bij haar eis van een BBZ-aanvraag voor een bedrag van € 183.000. Met die eis beperkte de bank niet alleen het door haarzelf te verstrekken krediet ter dekking van de begrote financieringsbehoefte van de v.o.f., maar vroeg zij ook een nader commitment van de vennoten. Dat het BBZ-krediet achteraf niet nodig is gebleken, betekent nog niet dat Rabobank die eis in redelijkheid niet kon stellen, zeker niet nu die eis zonder protest is aanvaard. Voorts is niet voldoende gemotiveerd gesteld dat een BBZ-aanvraag, ook indien alle echtgenotes hadden meegetekend, niet gehonoreerd zou zijn, laat staan dat Rabobank dit wist of behoorde te weten. Dat een voorwaarde in de overeenkomst is opgenomen waarvan op voorhand duidelijk was dat daaraan niet zou worden voldaan, kan dus niet worden gezegd. Tot slot lijken [appellanten] nog te betogen dat Rabobank ten onrechte heeft nagelaten om de vennoten van de v.o.f. voorafgaand aan het sluiten van de nieuwe kredietovereenkomst erop te wijzen dat ook hun echtgenotes met hun eigen vermogen garant dienden te staan voor de terugbetaling van een BBZ-lening. Als de Rabobank dat had gedaan, was direct duidelijk geworden dat de vennoten de lening niet zouden krijgen omdat één van hun echtgenotes niet tot die garantstelling bereid was, en dat Rabobank andere voorwaarden had dienen te stellen aan de gevraagde financiering, aldus [appellanten] Deze stellingen rechtvaardigen echter nog niet de conclusie dat het opnemen van de voorwaarde in kwestie reeds een onrechtmatig handelen van Rabobank jegens [appellanten] of een tekortkoming in de nakoming van de bestaande kredietovereenkomsten oplevert. Voor zover [appellanten] willen betogen dat Rabobank schadeplichtig heeft gehandeld omdat zij, nadat was gebleken dat de voorwaarde van de BBZ-lening niet vervuld kon worden bij gebrek aan medewerking van een van de echtgenotes, aan de voorwaarde heeft vastgehouden, wordt dat betoog verworpen. Hiervoor werd reeds overwogen dat Rabobank de voorwaarde niet als grond voor opzegging heeft gebruikt en daarvan evenmin gebruik heeft gemaakt om [appellanten] onder ontoelaatbare druk te zetten. Bij deze stand van zaken kan de stelling van [appellanten] omtrent het niet-naleven van de gestelde informatieplicht niet tot toewijzing van enig deel van het gevorderde leiden.
3.11.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [appellanten] niet toewijsbaar zijn en dat alle grieven falen dan wel belang missen.
3.12.
[appellanten] hebben bewijs aangeboden. Nu door hen echter geen feiten zijn gesteld en/of voldoende gespecificeerd te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden, zal het bewijsaanbod worden gepasseerd.
3.13.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank begroot op € 716,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, A.P. Schoonbrood-Wessels en J.W.A. Biemans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.