ECLI:NL:GHAMS:2019:619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
23-003729-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van het vertrouwensbeginsel na betaling van een strafbeschikking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder beboet voor het niet tonen van een identiteitsbewijs en had een strafbeschikking ontvangen, welke hij had betaald. Later werd hij vervolgd voor het opgeven van een valse naam tijdens een controle door de politie op 22 oktober 2017. De advocaat-generaal stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte erop had mogen vertrouwen dat hij niet vervolgd zou worden voor het opgeven van een valse naam na het betalen van de strafbeschikking. Het hof oordeelde dat de vervolging in strijd was met het vertrouwensbeginsel, en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003729-18
datum uitspraak: 14 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96‑231428-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 22 oktober 2017 te Zandvoort, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke (achter)naam heeft opgegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Relevante feiten en omstandigheden
De verdachte heeft op 22 oktober 2017, toen agenten hem vroegen naar zijn identiteitsbewijs, gezegd dat hij deze niet bij zich had en een valse achternaam opgegeven. De verdachte heeft naar aanleiding daarvan op 30 oktober 2017 bij wijze van een strafbeschikking een boete (ter hoogte van €90,00) ontvangen voor het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Deze is door de verdachte betaald. Enige tijd daarna is de verdachte – in deze zaak – gedagvaard voor het opgeven van een valse naam op dezelfde datum.
Standpunten van de partijen
De verdachte kan zich niet verenigen met het feit dat hij eerst een boete heeft ontvangen en maanden later een tweede, hogere, boete heeft gekregen voor hetzelfde incident.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard. De strafbeschikking betreft weliswaar niet hetzelfde feit als waar de verdachte in deze zaak voor wordt gevolgd, maar wel hetzelfde feitencomplex. In het CJIB overzicht ten aanzien van de strafbeschikking staat een proces-verbaalnummer dat overeenkomt met het bonnummer op het proces-verbaal van overtreding dat zich in het strafdossier in onderhavige zaak bevindt. De advocaat-generaal heeft navraag gedaan bij de politie over de situatie dat de verdachte na de CJIB boete ook nog vervolgd werd wegens het opgeven van een valse naam en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte abusievelijk en ten onrechte na de betaling van de strafbeschikking ook nog is vervolgd voor het opgeven van een valse naam en er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat dat niet zou gebeuren.
Oordeel van het hof
Het hof volgt de advocaat-generaal in haar standpunt dat de verdachte na het ontvangen en betalen van de strafbeschikking er op heeft mogen vertrouwen dat hij niet vervolgd zou worden voor het – bij dezelfde gelegenheid – opgeven van een valse naam, zodat de vervolging moet worden aangemerkt als in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Het openbaar ministerie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2019.