ECLI:NL:GHAMS:2019:617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
23-003374-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis oplichting bij auto-aankoop met valse bankapplicatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor oplichting in verband met de aankoop van een auto. De verdachte had een valse bankapplicatie gebruikt om te doen voorkomen dat het aankoopbedrag van € 9.950,00 was overgemaakt. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde deelname aan de Intensieve Forensische Aanpak (IFA).

In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar heeft wijzigingen aangebracht in de bijzondere voorwaarden en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 9.950,00, waarvan € 6.900,00 was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw de volledige vordering ingediend.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij terecht was, ondanks de argumenten van de verdediging dat de benadeelde partij mogelijk zijn auto kon opeisen en dat de waarde moeilijk te bepalen was. Het hof heeft de volledige vordering toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan begeleiding indien nodig. De uitspraak benadrukt de ernst van oplichting en de noodzaak van schadevergoeding aan slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003374-18
datum uitspraak: 28 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-064498-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafmaat voor zover het de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij de deels voorwaardelijke werkstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel betreft. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Bijzondere voorwaarden

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uur (subsidiair 25 dagen) voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte deelneemt en meewerkt aan de begeleiding van IFA (de Intensieve Forensische Aanpak).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde deels voorwaardelijke werkstraf, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte de aanwijzingen van de reclassering opvolgt en dat de verdachte meewerkt aan de begeleiding van IFA, indien de reclassering dat nodig vindt.
Het hof verenigt zich met de door de kinderrechter opgelegde deels voorwaardelijke werkstraf en de motivering daarvan. Dat onderdeel van het vonnis wordt daarom bevestigd.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden is door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ter terechtzitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Op dit moment woont de verdachte begeleid. Hij wordt door Spirit op vrijwillige basis begeleid. Zijn begeleider spreekt twee uur per week met de verdachte en is tevreden over hoe het gaat. Omdat IFA doorgaans wordt ingezet bij minderjarigen en de verdachte inmiddels geen minderjarige meer is, zou het goed zijn als de reclassering zelf kan beslissen of IFA nodig is. Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad een meldplicht en de verplichting mee te werken aan IFA of soortgelijke begeleiding indien de reclassering dat nodig acht.
Het hof acht, alles afwegende, de na te melden bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.950,00 wegens materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.900,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de benadeelde partij mogelijk zijn auto kan opeisen en daarom geen schade heeft geleden.
Subsidiair kan de waarde van de auto niet bepaald worden, omdat het een auto betrof die vanuit het buitenland is ingevoerd en de waarde van zo’n auto moeilijk te bepalen is. Daarom is de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding en is de benadeelde partij niet-ontvankelijk. Meer subsidiair verzoekt de raadsman het schadebedrag niet voor een hoger bedrag dan € 2.000,00 en in elk geval niet voor meer dan € 4.900,00 toe te wijzen, nu dat het bedrag is dat de verdachte aan de verkoop heeft overgehouden respectievelijk het bedrag waarvoor de auto volgens de verdachte is doorverkocht aan de getuige [getuige].
Het hof overweegt als volgt.
De door de raadsman geopperde mogelijkheid dat de benadeelde partij de auto mogelijk kan opeisen, is gebaseerd op de stelling dat de verdachte en (zo begrijpt het hof) de medeverdachte [medeverdachte] beschikkingsonbevoegd waren ten aanzien van de auto op het moment dat ze deze verkochten aan de getuige [getuige]. Die stelling is door de raadsman niet onderbouwd. Die stelling is ook anderszins niet aannemelijk geworden, nu het hof uit de stukken opmaakt dat de auto op 27 juli 2017 door de benadeelde partij is geleverd aan [medeverdachte]. De benadeelde partij was op dat moment beschikkingsbevoegd en er was in beginsel sprake van een geldige titel (koop, zie ook de overeenkomst op pagina 59 van het dossier), zodat is voldaan aan de vereisten voor een geldige overdracht. Nu niet is gebleken dat [medeverdachte] beschikkingsonbevoegd was op het moment dat hij de auto verkocht aan [getuige], is de stelling dat de benadeelde partij zijn auto wellicht kan opeisen (of had kunnen en moeten opeisen), in het geheel niet aannemelijk geworden. Zelfs als dit anders zou zijn, doet dit niet af aan het feit dat de benadeelde partij schade heeft geleden.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet is gebaseerd op de waarde van de auto maar op nakoming van de koopprijs zoals in de koopovereenkomst overeen is gekomen.
De benadeelde partij zou voor de auto een geldbedrag van € 9.950,00 ontvangen en de verdachte en de medeverdachten lieten het door een valse bankapplicatie voorkomen alsof dit bedrag al was overgemaakt. De schade van de benadeelde partij bestaat aldus uit het geldbedrag dat was overeengekomen, maar dat hij nooit heeft ontvangen.
Voorts is door de verdediging niet aannemelijk gemaakt, ook niet door verwijzing naar de omstandigheid dat de auto geïmporteerd was, dat die verkoopprijs afweek van de werkelijke waarde van de auto, terwijl uit onderzoek van het hof in openbare bronnen naar prijzen van hetzelfde type auto met een vergelijkbare leeftijd is gebleken dat € 9.950,00 een reële prijs was voor de auto.
Het hof zal daarom de volledige vordering toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals gevorderd. De verdachte is samen met zijn mededaders tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij de deels voorwaardelijke werkstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Bijzondere voorwaarden
-
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
-
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde deelneemt en meewerkt aan de begeleiding van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) van Spirit of aan een soortgelijke begeleiding, indien en voor zover dat noodzakelijk wordt geacht door de reclassering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.950,00 (negenduizend negenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.950,00 (negenduizend negenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juli 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2019.
=========================================================================
[…]