ECLI:NL:GHAMS:2019:5144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-004080-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vrijspraak mishandeling en diefstal door minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een minderjarige, was in eerste aanleg vrijgesproken van diefstal en heling van kentekenplaten, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van deze tenlastelegging. De zaak betreft een mishandeling waarbij de verdachte het slachtoffer tweemaal in het gezicht heeft gestompt, wat resulteerde in een gebroken kaak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden bewezen dat hij de bromfiets heeft gestolen, en heeft hem daarom vrijgesproken van de diefstal. Wat betreft de mishandeling heeft het hof geoordeeld dat het opzet van de verdachte niet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor hij ook van het primair ten laste gelegde in deze zaak is vrijgesproken. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een leerstraf en een voorwaardelijke werkstraf, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004080-18
Datum uitspraak: 11 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 november 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-139036-18 (zaak A) en 15-140210-18 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De kinderrechter heeft de verdachte in zaak A vrijgesproken van de diefstal en heling van twee kentekenplaten op 29 april 2018 te Zaandam (de tenlastelegging wordt door het hof in zoverre opgevat als een impliciet cumulatieve tenlastelegging). De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld en dit is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet‑ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ter zake van – kort gezegd – de diefstal en heling van twee kentekenplaten.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging, en voor zover nog aan de orde, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A:
primair:
hij, op of omstreeks 29 april 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
- een bromfiets (VIN-nummer [nummer]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer]
heeft weggenomen (telkens) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 29 april 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goed(eren), te weten een bromfiets (VIN-nummer [nummer]), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Zaak B:
primair:
dat hij op of omstreeks 10 juni 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan een persoon genaamd [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, t.w. een op twee plaatsen gebroken kaak en/of een of meer litteken(s) in de nek en/of in de mond heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen (met kracht) te stompen en/of slaan in het gezicht, althans het hoofd;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 juni 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een persoon genaamd [benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] meerdere malen (met kracht) te stompen en/of te slaan in het gezicht, althans tegen het hoofd, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een op twee plaatsen gebroken kaak en/of een of meer littekens in de nekt en/of mond van die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Vrijspraak

Vrijspraak zaak A
Het hof kan, gelet op de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard in onderling verband en samenhang bezien, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de bromfiets heeft gestolen noch kan het hof gelet daarop tot het oordeel komen dat hij tenminste redelijkerwijs had moeten weten dat de bromfiets van misdrijf afkomstig was ofwel de verplichting had nader te onderzoeken of die bromfiets van misdrijf afkomstig was.
Naar het oordeel van het hof is om deze reden niet bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak zaak B primair
Het hof is van oordeel dat gelet op de stukken van het dossier en de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer ‘bang wilde maken’ het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte bij het twee maal stompen in het gezicht van aangever niet gericht was op het toebrengen van
zwaarlichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde in zaak B.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B:
subsidiair:
hij op 10 juni 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een persoon genaamd [benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] meerdere malen te stompen in het gezicht, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een op twee plaatsen gebroken kaak en littekens in de nek van die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen in zaak B subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A subsidiair en zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot taakstraf in de vorm van een leerstraf voor de duur van 35 uren subsidiair 17 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder A subsidiair en B primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen voorwaardelijk en de leerstraf TACT voor de duur van 35 uren subsidiair 17 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De verdachte wilde het slachtoffer aanspreken, omdat het slachtoffer ruzie zou hebben (gehad) met een vriend van de verdachte. De verdachte wilde het slachtoffer bang maken en heeft hem vervolgens tweemaal in het gezicht gestompt, waardoor de kaak van het slachtoffer op twee plekken is gebroken. Als gevolg waarvan twee metalen plaatjes in de kaak van het slachtoffer zijn ingebracht en het slachtoffer aan de medische ingreep twee littekens in zijn nek heeft overgehouden. De mogelijkheid bestaat dat als de verstandskiezen van het slachtoffer doorkomen dit problemen veroorzaakt met de metalen plaatjes.
Het hof acht dit een zeer ernstig feit. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Daarnaast bezorgt een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid aan de omstanders, die getuige zijn geweest van de mishandeling.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 september 2018 en hetgeen de zittingsvertegenwoordiger van de Raad ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard. De Raad adviseert de leerstraf TACT Regulier zodat de verdachte in de toekomst meer in staat is om risicovolle situaties op een pro sociale manier op te lossen zonder daarbij een vorm van agressie toe te passen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een leerstraf en voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.230,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.220,89.
Op 7 januari 2019 heeft het hof een brief ontvangen waaruit volgt dat de benadeelde partij het verzoek tot schadevergoeding wil aanpassen. Gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte zo eerder met een schone lei verder kan, verlaagt de benadeelde partij de oorspronkelijke vordering met
€ 1.230,89. Het hof begrijpt dit resterende bedrag als een vordering van € 1.000 voor immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de impliciet cumulatief ten laste gelegde – kort gezegd – diefstal en heling van twee kentekenplaten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-139036-18 primair en subsidiair en in de zaak met parketnummer 15-140210-18 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-140210-18 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-140210-18 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, te weten Tact Regulier,voor de duur van
35 (vijfendertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-140210-18 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-140210-18 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 april 2019.