In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was beschuldigd van mishandeling van een straatcoach, die hij op 8 september 2017 met een paraplu in het gezicht had geslagen. De mishandeling vond plaats toen de straatcoach de verdachte aansprak over het roken van een joint door enkele jongeren. De verdachte weigerde te vertrekken en kwam in conflict met de straatcoach, wat resulteerde in de mishandeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, onder andere omdat de aangifte pas een week na het voorval was gedaan en de getuige pas maanden later was gehoord. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangever en de getuige betrouwbaar waren en dat de tenlastelegging bewezen kon worden verklaard. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en legde een werkstraf van 20 uren op, evenals de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Het hof benadrukte de ernst van de mishandeling, vooral omdat het slachtoffer een straatcoach was die handelde in het belang van de openbare orde.