ECLI:NL:GHAMS:2019:5143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-003913-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake mishandeling van straatcoach

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was beschuldigd van mishandeling van een straatcoach, die hij op 8 september 2017 met een paraplu in het gezicht had geslagen. De mishandeling vond plaats toen de straatcoach de verdachte aansprak over het roken van een joint door enkele jongeren. De verdachte weigerde te vertrekken en kwam in conflict met de straatcoach, wat resulteerde in de mishandeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, onder andere omdat de aangifte pas een week na het voorval was gedaan en de getuige pas maanden later was gehoord. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangever en de getuige betrouwbaar waren en dat de tenlastelegging bewezen kon worden verklaard. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en legde een werkstraf van 20 uren op, evenals de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Het hof benadrukte de ernst van de mishandeling, vooral omdat het slachtoffer een straatcoach was die handelde in het belang van de openbare orde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003913-18
Datum uitspraak: 11 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 november 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-133173-18 en 13-212655-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 1978) heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen met een paraplu, in elk geval met een soortgelijk voorwerp tegen/in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, vanwege proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat het dossier te weinig bewijsmiddelen bevat om tot een veroordeling te komen.
De aangever heeft pas een week na het voorval aangifte gedaan en de getuige is pas negen maanden na het voorval gehoord. De verklaring van aangever en getuige komen ook niet geheel overeen. Voorts bevat het dossier geen letselverklaring. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het dossier bevat een aangifte van straatcoach [slachtoffer].
Hieruit volgt dat de straatcoach [slachtoffer] drie meisjes van ongeveer 12 jaar oud een joint zag roken en dat hij ze hierop aansprak. Op dat moment kwam de verdachte naar de meisjes toe en zei tegen hen: “Je moet hun niet serieus nemen”. De straatcoach [slachtoffer] zei tegen de verdachte dat hij zich er niet mee moest bemoeien en zijn weg moest vervolgen. Hierop zei de verdachte: “Wat wil je gaan doen dan als ik niet wegga”, waarop de straatcoach zich heeft omgedraaid. Vervolgens pakte de verdachte de rechtermouw van de straatcoach vast, waarop deze zijn mouw lostrok en verdachte een duw gaf om hem op afstand te houden. Ineens bracht de verdachte zijn rechterhand, waarin hij een paraplu vast had, omhoog en sloeg met de paraplu in de richting van het gezicht van de straatcoach [slachtoffer] en raakte diens linkerwang. De straatcoach voelde daarop een pijnscheut door zijn linker wang.
De verklaring van getuige [getuige], een collega van [slachtoffer], ondersteunt de bovenstaande verklaring. [getuige] verklaart dat op het moment dat zij de jongeren aanspraken op het roken van een joint de verdachte er ineens bij kwam staan en weigerde weg te gaan, waarop hij [slachtoffer] met een paraplu in het gezicht sloeg, op zijn wang. [getuige] zag dat zijn collega daarna een rode plek op zijn wang had.
In hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd ziet het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangever en de getuige; hun verklaringen zijn gedetailleerd, ondersteunen elkaar en het hof hecht eraan op te merken dat de aangever in zijn aangifte tevens heeft verklaard over zijn rol in het incident nadat de verdachte hem een klap heeft gegeven. Het enkele feit dat de verklaringen niet direct na het voorval schriftelijk zijn opgesteld, is geen reden aan de betrouwbaarheid te twijfelen. Het hof is daarom van oordeel dat de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 september 2017 te Amsterdam, [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 1978) heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het slaan met een paraplu in het gezicht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tien uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een straatcoach door hem met een paraplu te slaan. De verdachte heeft zonder enige redelijke aanleiding het slachtoffer agressief bejegend. Delicten als het onderhavige geven blijk van weinig respect voor handhavers, wier handelen erop gericht is de veiligheid op straat te bevorderen. Hierdoor wordt hun autoriteit ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op hetgeen de zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard. De Raad heeft het advies gegeven de verdachte enkel een (on)voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Waar de Raad eerder nog adviseerde ook Toezicht en Begeleiding op te leggen, doet ze dat nu niet meer, gelet op het feit dat de verdachte in de tussentijd niet meer in aanraking is gekomen met de politie en met inachtneming van de leeftijd van de verdachte.
Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij een straatcoach, belast met de ordehandhaving, heeft mishandeld terwijl deze bezig was met het uitoefenen van zijn taak. Gelet op de ernst van het feit zal het hof de verdachte een hogere straf opleggen dan de verdachte in eerste aanleg heeft gehad en dan de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Uit de LOVS oriëntatiepunten volgt dat in beginsel een werkstraf voor de duur van 20 uren als uitgangpunt genomen kan worden bij een mishandeling bestaande uit een enkele klap. Hoewel het hof het feit dat het slachtoffer een straatcoach betreft strafverzwarend vindt, zal het niet een nog hogere straf opleggen gelet op de verstreken tijd sinds het strafbare feit.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2017 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie met proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen, namelijk voor de duur van tien uren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2017, parketnummer 13-212655-16, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
5 (vijf) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 april 2019.