ECLI:NL:GHAMS:2019:5142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-000116-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met betrekking tot onttrekking van goederen aan beslag en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het onttrekken van goederen aan beslag dat door de deurwaarder was gelegd in verband met een overschreden obligo van ElectronicPartner Nederland B.V. De verdachte had de goederen, die aan zijn winkels waren geleverd, actiematig verkocht met kortingen die onder de inkoopprijzen lagen, waardoor hij de beslissing van de voorzieningenrechter niet respecteerde. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de strafoplegging, de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en een taakstraf van 240 uren. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de straf in eerste aanleg onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit en legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 50.000,00, terwijl de rest van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hof benadrukte dat de verdachte aanzienlijke schade had veroorzaakt door de opbrengsten van de verkoop van de goederen niet aan de benadeelde partij te doen toekomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000116-18
Datum uitspraak: 13 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706460-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging bestaande uit een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van een jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van goederen aan het daarop door de deurwaarder gelegde beslag. In verband met een overschreden obligo heeft de [benadeelde] B.V. (hierna: [benadeelde]) beslag laten leggen op de goederen die zij aan de twee winkels van de verdachte had geleverd. De verdachte heeft, nadat het beslag was gelegd, de twee winkels bijna geheel leeg verkocht, waarbij hij de goederen actiematig verkocht met kortingen waardoor de verkoopprijzen onder de inkoopprijzen kwamen te liggen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven de beslissing van de voorzieningenrechter dat beslag mocht worden gelegd niet te respecteren en een daad van het openbaar gezag - in casu de beslaglegging op diverse roerende goederen - niet te eerbiedigen. Een dergelijke handelswijze werkt ontwrichtend in het economisch verkeer en daarmee in de samenleving.
De verdediging heeft erop gewezen dat voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet van belang is of de belangen van de beslaglegger zijn benadeeld. Te meer omdat de verdachte toestemming had van [benadeelde] om ondanks het beslag goederen te verkopen, mag bij de strafoplegging volgens de verdediging geen rekening worden gehouden met de benadeling van [benadeelde]. Het hof volgt de verdediging daarin niet. Dat voor de strafbaarheid niet van belang is of de beslaglegger is benadeeld, betekent niet dat met de benadeling van de beslaglegger geen rekening mag worden gehouden bij de straftoemeting.
De benadeelde partij is aanzienlijke schade toegebracht. De goederen waarop het beslag rustten zijn door de verdachte verkocht, maar de opbrengst daarvan is niet ten goede aan [benadeelde] gekomen. Door de opbrengst van de uitverkoop te gebruiken om leningen met derden af te lossen heeft de verdachte zichzelf in financieel opzicht bevoordeeld, ten koste van [benadeelde]. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij de goederen actiematig heeft verkocht, dat hij medewerkers had gevraagd te bewerkstelligen dat klanten zoveel mogelijk contant afrekenden en dat hij deze inkomsten vervolgens heeft gebruikt om leningen bij derden af te lossen, in plaats van deze aan [benadeelde] te doen toekomen. [benadeelde] zou dan in ieder geval voor een deel schadeloos zijn gesteld. Deze omstandigheden wegen in het nadeel van de verdachte.
Door het handelen van verdachte is er sprake van een benadelingsbedrag van ongeveer € 120.000, gelet op de waarde van de goederen die de verdachte heeft verkocht waarvan hij de opbrengst niet aan [benadeelde] heeft doen toekomen. De zogenoemde oriëntatiepunten voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht melden bij dit benadelingsbedrag als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden, dan wel een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het hof opmerkt dat deze trede loopt tot € 125.000.
Gelet op de ernst van het feit, de hoogte van het benadelingsbedrag en de wijze waarop de verdachte er voor heeft gezorgd dat hij vrijelijk over de inkomsten uit de actiematige verkoop van de goederen waarop beslag was gelegd, kon beschikken zodat hij schulden bij derden kon af betalen ten koste van [benadeelde], is het hof van oordeel dat de strafoplegging in eerste aanleg onvoldoende recht doet aan de ernst van onderhavig feit. Het hof zal daarom een hogere straf opleggen die in lijn is met de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 198 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 160.298,07. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 120.298,07. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, waarbij zij de vordering heeft verminderd tot € 120.298,07.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen. Blijkens het formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ treedt de heer [naam] op als vertegenwoordiger van [benadeelde], terwijl bij de vordering geen uittreksel van de Kamer van Koophandel is gevoegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was tot vertegenwoordiging van [benadeelde]. Voorts legt behandeling van de vordering een onevenredig groot beslag op het geding en moet de vordering om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. Meer subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verdachte toestemming had om goederen door te verkopen en dat er eerst bepaald zou moeten worden welk deel de verdachte met toestemming van [benadeelde] heeft verkocht en welk deel van de goederen niet. Tenslotte heeft de raadsman het eigendomsvoorbehoud van [benadeelde] betwist, door te stellen dat het een ongeldig eigendomsvoorbehoud betreft en de goederen dus niet meer aan [benadeelde] toebehoorden.
Allereerst merkt het hof op dat de enkele stelling dat de heer [naam] niet bevoegd zou zijn [benadeelde] te vertegenwoordigen niet als een gemotiveerd verweer ten aanzien van de bevoegdheid wordt opgevat, aangezien het verweer niet met enig concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ter zitting is namens de benadeelde partij toegelicht dat een aantal goederen waarop beslag was gelegd, niet is verkocht en eigendom is gebleven van [benadeelde]. De waarde van die goederen is geschat op € 40.000.
De verdediging heeft de schade betwist. Het hof kan de omvang van de gehele schade niet voldoende nauwkeurig schatten. Het hof is echter van oordeel dat een deel van de schade, tot een bedrag van € 50.000,- wel voldoende aannemelijk geworden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor de beoordeling van de resterende schade zou nader onderzoek nodig zijn. Het is hof van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, bestaande uit een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] B.V. ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 oktober 2014.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. J.D.L. Nuis en mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 mei 2019.
mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest te ondertekenen.