ECLI:NL:GHAMS:2019:5137

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
23-002312-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van de Belastingdienst door middel van valse aanvragen voor Kinderopvangtoeslag en witwassen van de ontvangen bedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van oplichting van de Belastingdienst door valse aanvragen voor Kinderopvangtoeslag in te dienen, terwijl hij wist dat de aanvragers daar geen recht op hadden. De verdachte heeft anderen benaderd om, tegen betaling, deze toeslag aan te vragen, wat leidde tot aanzienlijke financiële problemen voor de betrokkenen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van de ontvangen bedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk en met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, valse documenten heeft ingediend bij de Belastingdienst. De verdachte heeft in totaal € 215.517 aan onterecht uitgekeerde Kinderopvangtoeslag ontvangen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging heeft genomen. De verdachte heeft eerder onherroepelijk een straf opgelegd gekregen, wat de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen heeft beïnvloed. Het hof heeft de oplichting en het witwassen als ernstige misdrijven gekwalificeerd en heeft de verdachte als strafbaar verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002312-17
Datum uitspraak: 26 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-845037-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 februari 2009 tot en met
15 december 2010 in de gemeente Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand,
te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)- ter verkrijging
van Kinderopvangtoeslag - een document(en), te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-222-D-02 (pg 848) en/of A-223-D-10 (pg 941) en/of A-225-D-11 (pg 1012) en/of A-227-D-01 (pg 1092-1093) en/of A-227-D-02
(pg 1094-1095) en/of D-019 (pg 1310) en/of D-004 (pg 1303) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
- [naam 1] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [opvang 1]
(A-222-D-02) en/of
- [naam 2] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 buitenschoolse opvang bij [opvang 1] (A-223-D-10) en/of
- [naam 3] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang bij [opvang 1]
(A-225-D-11) en/of
- [naam 4], BSN [bsn 1], gedurende 217 uur per maand en/of [naam 4], BSN [bsn 2]
voor 150 uur per maand, (beiden) vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet(en) bij [opvang 2]
(A-227-D-01 en/of A-227-D-02) en/of
- [naam 5] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet
bij [opvang 3] (D-019) en/of
- [naam 7] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij
[opvang 3] (D-004)
waardoor verdachte en/of zijn mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon
genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor
de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van ongeveer 215.536 euro, althans enig geldbedrag;
1. subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of een of meer (vooralsnog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 februari 2009 tot en met 15 december 2010 in de gemeente Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld,
immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) (telkens) - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document(en), te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-222-D-02 (pg 848) en/of
A-223-D-10 (pg 941) en/of A-225-D-11 (pg 1012) en/of A-227-D-01 (pg 1092-1093) en/of A-227-D-02 (pg 1094-1095) en/of D-019 (pg 1310) en/of D-004 (pg 1303) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
- [naam 1] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [opvang 1]
(A-222-D-02) en/of
- [naam 2] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 buitenschoolse opvang bij [opvang 1] (A-223-D-10) en/of
- [naam 3] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang bij [opvang 1]
(A-225-D-11) en/of
- [naam 4], BSN [bsn 1], gedurende 217 uur per maand en/of [naam 4], BSN [bsn 2]
voor 150 uur per maand, (beiden) vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet(en) bij [opvang 2]
(A-227-D-01 en/of A-227-D-02) en/of
- [naam 5] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet
bij [opvang 3] (D-019) en/of
- [naam 7] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij
[opvang 3] (D-004)
waardoor [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor
de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van ongeveer 215.536 euro, althans enig geldbedrag, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 november 2009 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, aan [medeverdachte 1] en/of aan een of meer (vooralsnog) onbekend gebleven perso(o)n(en) van een of meer aanvragers (onder meer) verstrekt:
- bankrekeningnummers;
- DigiD-codes;
- NAW-gegevens, BSN, geboortedata
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2009 tot en met 26 mei 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 162.646 euro, in elk geval 70.948 euro) verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2009 tot en met 26 mei 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 162.646 euro, in elk geval 70.948 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsmotivering

Ten aanzien van feit 1
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte zich als medepleger, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de Belastingdienst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte - die op
19 april 2016 bij de rechter-commissaris is gehoord en aldaar heeft verklaard dat hij de bijnaam “[bijnaam]” heeft - meerdere aanvragers direct heeft benaderd of via anderen met aanvragers in contact is gebracht met het doel kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor hen aan te (laten) vragen. Ten behoeve van deze aanvragen verstrekten de aanvragers gegevens aan de verdachte die van belang waren voor het indienen van de aanvraag en het verstrekken van KOT. Dit betrof naast de persoonsgegevens van de aanvragers ook de persoonsgegevens van de desbetreffende kinderen, de DigiD-code en het wachtwoord en een bankrekening waarop de KOT kon worden gestort. Vervolgens gaf de verdachte deze gegevens door aan [medeverdachte 1] of aan [medeverdachte 2], die op zijn beurt de gegevens doorgaf aan [medeverdachte 1], die de aanvraag bij de Belastingdienst indiende. Na de aanvraag ontving de verdachte (een deel van) het geld ofwel rechtstreeks van de Belastingdienst ofwel van degene op wiens rekening de KOT werd gestort in contanten.
Ten aanzien van onderstaande – en in de tenlastelegging genoemde – aanvragers komt het hof tot een bewezenverklaring.
[slachtoffer 1]
Op naam van [slachtoffer 1] is op 12 november 2009 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat het kind van [slachtoffer 1], te weten [naam 1], per 1 januari 2009 opvang heeft genoten bij de [opvang 1] gedurende 217 uur per maand. Vervolgens is € 29.085 KOT uitbetaald op de rekening van [slachtoffer 1]. Bij navraag bij de [opvang 1] bleek dat het kind van [slachtoffer 1] daar geen opvang had genoten. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op bezoek was bij haar buurvrouw, mevrouw [slachtoffer 2], waar ook een man was die zichzelf [bijnaam] noemde. Hij had tegen haar gezegd dat ze recht had op KOT omdat haar kind geen kinderopvang genoot. Vervolgens heeft zij alle gegevens aan [bijnaam] gegeven en heeft hij haar geholpen bij het aanvragen van een Digi-D code.
[slachtoffer 2]
Op naam van [slachtoffer 2] is op 7 oktober 2009 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat het kind van [slachtoffer 2], [naam 2], per 1 januari 2009 opvang zou hebben genoten bij de [opvang 1] gedurende 150 uur per maand. Vervolgens is € 18.952 KOT uitbetaald op de rekening
van [naam 8]. Bij navraag bij de [opvang 1] bleek dat het kind van [slachtoffer 2] daar geen opvang had genoten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij is benaderd door een vrouw in de tram, ene [naam 9], die tegen haar zou hebben gezegd dat ze recht had op KOT, dat zij de volgende dag al bij [slachtoffer 2] langskwam met een man die zich (naar het hof begrijpt fonetisch:) [bijnaam] noemde en dat zij aan deze [bijnaam] de ID-gegevens
van haar kind heeft gegeven. Tevens heeft [slachtoffer 2] verklaard dat haar kind nooit naar voornoemde kinderopvang is geweest, dat het inkomen op de aanvraag niet klopte en dat [bijnaam] haar had gezegd
dat het rekeningnummer op de aanvraag van de organisatie was. [bijnaam] heeft tegen haar gezegd dat hij wel een rekeningnummer van de organisatie zou gebruiken, zodat zij geen problemen kreeg. Van de ontvangen KOT heeft zij € 1.250 van [bijnaam] gekregen.
[naam 8] heeft verklaard dat hij door de verdachte werd gebeld met de vraag of hij zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen zodat de uitgekeerde KOT van [slachtoffer 2] op zijn rekening kon worden gestort,
dat hij dit geld in contanten heeft opgenomen van zijn rekening en vervolgens aan de verdachte heeft gegeven.
[slachtoffer 3]
Op naam van [slachtoffer 3] is op 8 november 2009 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat het kind van [slachtoffer 3], [naam 3], per 1 januari 2009 opvang zou hebben bij de [opvang 1]. Vervolgens is € 29.085 KOT uitbetaald op de rekening van de verdachte. Bij navraag bij de [opvang 1] bleek dat het kind daar geen opvang had genoten. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat [bijnaam] de aanvraag KOT voor haar had gedaan, dat hij haar had verteld dat ze recht had op geld als je kind niet naar de opvang ging, dat haar kind nooit op de opvang heeft gezeten, dat zij haar gegevens aan hem had gegeven en [bijnaam] voor haar een DigiD had aangevraagd. Tevens verklaarde zij dat [bijnaam] haar had verteld dat het geld naar de organisatie zou worden overgemaakt en daar zou worden verdeeld, dat zij € 1.200 in contanten van hem heeft ontvangen en dat zij niet wist dat het geld naar de rekening van [bijnaam] ging. Zij heeft op foto D-001 (de foto van de verdachte) [bijnaam] voor 100% herkend. De storting op en de contante opname van de rekening worden door de verdachte bevestigd.
[slachtoffer 4]
Op naam van [slachtoffer 4] is op 9 november 2009 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat twee kinderen van [slachtoffer 4], beiden genaamd [naam 4], vanaf 1 januari 2009 kinderopvang hebben genoten bij [opvang 2]. Op 28 november 2009 is een tweede aanvraag binnengekomen bij de Belastingdienst. Deze aanvragen hebben geresulteerd in een uitbetaling KOT
van € 52.378 op de rekening van [slachtoffer 4]. Bij navraag bij [opvang 2] bleek dat de kinderen van [slachtoffer 4] daar geen opvang hadden genoten. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij bij zwemles van haar zoon in contact is gekomen met [naam 10]. Zij kende [bijnaam] en hij zou voor haar de aanvraag KOT kunnen doen. [naam 10] heeft alle gegevens van [slachtoffer 4] en haar kinderen aan [bijnaam] gegeven. [slachtoffer 4] herkende [bijnaam] op foto D-001 (een foto van de verdachte).
[naam 10] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 4] op het idee heeft gebracht de KOT aan te vragen en dat [slachtoffer 4] daarna een afspraak met de verdachte heeft gemaakt. [naam 10] heeft tevens verklaard dat zij wist dat op naam van [slachtoffer 4] een foute aanvraag KOT werd ingediend en dat zij, nadat [slachtoffer 4] de KOT had ontvangen, € 6.500 van haar heeft gekregen.
[slachtoffer 5]
Op naam van [slachtoffer 5] is op 9 maart 2009 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat het kind van [slachtoffer 5], genaamd [naam 5],
per 1 januari 2008 kinderopvang heeft genoten bij [opvang 3]. Deze aanvraag heeft geresulteerd
in een uitbetaling KOT van € 44.154 op de rekening van [slachtoffer 6]. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat [bijnaam] de aanvraag KOT voor haar heeft ingediend, dat hij en zijn mensen een percentage kregen van het uitgekeerde bedrag en dat zij € 300 per maand in contanten kreeg, dat zij haar DigiD-code
aan [bijnaam] heeft gegeven en dat haar kind nooit op de crèche heeft gezeten. [slachtoffer 5] verklaart ook dat zij in het begin één keer € 5.000 heeft gekregen en in september 2010 € 500.
[slachtoffer 6] bevestigt het verhaal van [slachtoffer 5], inhoudende dat de verdachte [slachtoffer 5] had benaderd een aanvraag KOT in te dienen en dat hij, [slachtoffer 6], door de verdachte werd gebeld met de vraag of hij zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen zodat de uitgekeerde KOT van [slachtoffer 5] op zijn rekening kon worden gestort. Hiervoor heeft [slachtoffer 6] toestemming gegeven en hij heeft vervolgens telkens bijna het hele gestorte bedrag in contanten opgenomen en aan de verdachte gegeven.
[slachtoffer 6]
Op naam van [slachtoffer 6] is op 27 februari 2009 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat het kind van [slachtoffer 6], [naam 7], vanaf 1 maart 2008 kinderopvang heeft genoten bij [opvang 3]. Deze aanvraag heeft geresulteerd in een uitbetaling KOT van € 41.863 op de rekening van de verdachte. [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij door de verdachte is benaderd en hij hem heeft aangegeven dat hij recht had op KOT en dat hij iemand kende die dit voor hem kon aanvragen. Vervolgens heeft [slachtoffer 6] hem zijn gegevens gegeven en die van zijn dochter waarmee de verdachte de aanvraag heeft ingediend terwijl zijn dochter nooit op de crèche heeft gezeten. De verdachte heeft deze gang van zaken bevestigd, net als de storting op en de contante opname van zijn rekening.
Om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst de KOT maandelijks bleef uitkeren, moesten antwoordformulieren en jaaropgaven worden opgestuurd. Uit het dossier blijkt weliswaar niet dat
de verdachte degene was die deze antwoordformulieren zelf invulde en indiende bij de Belastingdienst, maar hij was wel degene die ervoor zorgde dat deze formulieren, ingevuld door [medeverdachte 1] dan wel [medeverdachte 2], bij de aanvragers terechtkwamen. Zij gaven dit formulier vervolgens ondertekend terug aan de verdachte of deden dit zelf op de post. Hierdoor bleef de Belastingdienst in de veronderstelling verkeren dat de kinderen daadwerkelijk opvang hadden genoten.
Naar de kern genomen heeft de verdachte (nog) verklaard dat hem is voorgespiegeld dat wat hij deed legaal was en dat hij dit geloofde. Ook verklaarde hij dat de door de aanvragers van de KOT afgelegde verklaringen niet kloppen omdat ze allemaal hun eigen hachje proberen te redden en hem de schuld willen geven. Hij fungeerde, aldus de verdachte, slechts als loopmannetje dat amper iets heeft verdiend.
Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig en is van oordeel dat de verdachte terdege wist wat hij deed en hier ook opzet op had. Het hof leidt dit af uit hetgeen hiervoor is opgenomen, waaruit naar voren komt dat de KOT-uitkeringen in meerdere gevallen niet op de rekening van de aanvrager zelf werden gestort, maar op de rekening van een ander, namelijk [naam 8], [slachtoffer 6] of de verdachte. Het hof wijst er in dit verband op dat als de aanvrager de uitkering niet op de eigen bankrekening wilde ontvangen, de verdachte een andere bankrekening voor de aanvrager regelde of zijn eigen bankrekening ter beschikking stelde, dit om ‘problemen’ te voorkomen. Daarnaast moesten de aanvragers aan de verdachte (of wel de organisatie) aanzienlijk bedragen betalen voor de hulp bij het aanvragen van de KOT. Dit alles is strijdig met het idee dat het zou gaan om een legale aanvraag van een uitkering waarop de aanvragers recht zouden hebben. Dat de verklaringen van de aanvragers onjuist zouden zijn en dat iedereen heeft gelogen om zijn eigen hachje te beschermen, acht het hof eveneens ongeloofwaardig, aangezien de verklaringen van de getuigen grote overeenkomsten vertonen, soms door anderen ([naam 8] en [naam 10]) of door de verdachte zelf worden bevestigd en inhoudelijk overeenkomen met de stukken in het dossier.
De werkwijze die onderling moest worden afgestemd om alle vereiste gegevens voor de aanvragen en controles achteraf te verkrijgen, kenmerkt zich door een bewuste en nauwe samenwerking waarbij de verdachte nauw contact onderhield met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De verdachte heeft in het samenwerkings-verband een essentiële rol gespeeld bij de oplichting van de Belastingdienst. Immers, het ter beschikking stellen van een bankrekening en het verkrijgen van die persoonsgegevens en DigiD-codes vormen een wezenlijk onderdeel van het tenlastegelegde fraudepatroon, nu zonder die gegevens de onterechte aanvragen KOT niet zouden kunnen worden ingediend en de beoogde bevoordeling niet kon worden bewerkstelligd. De verdachte verzamelde de gegevens van de aanvragers nadat hij hen had voorgelicht over de procedure. Vervolgens zorgde de verdachte er voor dat die gegevens bij de personen kwamen die de aanvragen daadwerkelijk verrichtten. De rol van de verdachte laat zich dan ook niet als enkel medeplichtigheid kwalificeren. Het hof is van oordeel dat de verdachte een zodanig significante bijdrage heeft geleverd dat sprake is geweest van medeplegen van oplichting.
Het hof acht zodoende het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De strafbare feiten waaraan de verdachte zich onder feit 1 primair schuldig heeft gemaakt, hebben ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte KOT heeft uitgekeerd. Deze ten onrechte uitgekeerde KOT
is daarom uit eigen misdrijf afkomstig, waarin de wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten.
De KOT is gestort op de bankrekening van de desbetreffende aanvrager, dan wel op de rekening van
de verdachte, [naam 8] of [slachtoffer 6]. Het hof is van oordeel dat de verdachte, voor zover het geld betreft
dat is uitgekeerd op zijn rekening, zich (in ieder geval) schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dat geld. Hierbij gaat het om een bedrag € 70.948 waarover hij de beschikking heeft gehad en dit geld is niet meer voorhanden. Het hof acht dan ook het onder feit 2 primair ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte vrij spreken van het eveneens onder feit 2 primair ten laste gelegde gewoontewitwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 27 februari 2009 tot en met 15 december 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders telkens – ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag – documenten, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvragen Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-222-D-02 (pg 848) en A-223-D-10 (pg 941) en A
225-D-11 (pg 1012) enA-227-D-01 (pg 1092-1093) enA-227-D-02 (pg 1094-1095) enD-019 (pg 1310) en D-004 pg 1303) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat
- [naam 1] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij de [opvang 1]
(A-222-D-02) en
- [naam 2] gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 buitenschoolse opvang bij de [opvang 1] (A-223-D-10) en
- [naam 3] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang bij [opvang 1]
(A-225-D-11) en
- [naam 4], BSN [bsn 1], gedurende 217 uur per maand en [naam 4], BSN [bsn 3],
voor 150 uur per maand, beiden vanaf 1 januari 2009 kinderopvang genieten bij [opvang 2]
(A-227-D-01 en A-227-D-02) en
- [naam 5] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij [opvang 3] (D-019) en
- [naam 7] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2008 kinderopvang geniet bij
[opvang 3] (D-004)
waardoor verdachte en/of zijn mededaders de suggestie hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen ten bedrage van € 215.517 euro.
ten aanzien van feit 2 primair:
hij in de periode van 4 maart 2009 tot en met 26 mei 2014 te Amsterdam, geldbedragen van in totaal 70.948 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van
het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als
door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, bij wijze van strafmaatappel, vooral aangevoerd dat een andere strafmodaliteit meer passend is. De verdediging verzoekt dan ook
de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen en daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enige maanden. De raadsvrouw heeft dit verzoek onderbouwd door te verwijzen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aangezien hij (gedeeltelijk) de zorg voor zijn zoon draagt en hij een first offender is, en naar overeenkomstige uitspraken waarin eveneens geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen de Belastingdienst voor forse bedragen opgelicht, door met opzet anderen Kinderopvangtoeslag aan te laten vragen, terwijl hij wist dat zij daar geen recht op hadden. De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om met name alleenstaande moeders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. De verdachte heeft het vertrouwen dat de samenleving moet kunnen stellen in de uitvoering van het stelsel van sociale voorzieningen ernstig geschonden.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij actief anderen heeft benaderd om, tegen betaling,
voor hen een toeslag aan te (laten) vragen die later door hen (voor het gehele bedrag) terugbetaald moest worden, waardoor deze personen in ernstige financiële problemen zijn gekomen. De verdachte heeft er met anderen voor gezorgd dat deze oplichting voort kon duren door (valse) antwoordformulieren en jaaropgaven die door de aanvragers waren ondertekend, op te sturen. Hierdoor heeft de Belastingdienst
€ 215.517 uitgekeerd, terwijl aanvragers hier geen recht op hadden.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. De verdachte had zijn rekening aan twee aanvragers ter beschikking gesteld, waardoor de KOT op zijn rekening werd uitgekeerd. Deze bedragen heeft de verdachte witgewassen. De verdachte heeft handelingen verricht, waaronder het contant opnemen van de KOT en het al dan niet aan anderen doorgeven, zodat het niet meer duidelijk was van wie het geld kwam, wie de rechthebbende op dat geld was en waar dat geld bleef, zodat de herkomst werd verhuld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Op een fraude van deze omvang in samenhang met het witwassen van een aanzienlijk bedrag kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden gereageerd. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten. In dit verband wordt nog gewezen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op de straffen die door dit hof in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Als uitgangspunt heeft dan te gelden, gelet op het benadelingsbedrag van € 215.517, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden. Weliswaar zal een langdurige gevangenisstraf indirect ook de zoon van de verdachte treffen, maar dit maakt niet dat met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf, zoals door de raadsvrouw bepleit, kan worden volstaan. Ook het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten is daarvoor onvoldoende reden. Het overschrijden van de redelijke termijn heeft immers in eerste aanleg plaatsgevonden en is reeds in de straf, zoals opgelegd door de rechtbank, verdisconteerd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. S. Clement en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juni 2019.