In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van Lundi Finance B.V. tegen een voormalige werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de vaststelling van de arbeidsomvang en de toepassing van de cao voor het horeca- en aanverwante bedrijf. De werknemer was van 1 februari 2012 tot 10 juli 2016 in dienst bij Lundi Finance, met een arbeidsovereenkomst die meerdere keren is verlengd. De werknemer vorderde achterstallig loon en vakantiegeld, terwijl Lundi Finance betwistte dat de werknemer recht had op het basisloon van loongroep 3 en stelde dat de werknemer in een wachtperiodiek was ingeschaald.
De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de arbeidsomvang vanaf 1 december 2015 tot 10 juli 2016 70 uur per maand bedroeg en had Lundi Finance veroordeeld tot betaling van achterstallig loon. Lundi Finance ging in hoger beroep tegen dit vonnis, met grieven gericht tegen de vaststelling van de arbeidsomvang en de uitleg van de cao. Het hof heeft de grieven van Lundi Finance in grote lijnen gegrond verklaard en vastgesteld dat de arbeidsomvang 61,65 uur per maand bedraagt. Het hof oordeelde dat Lundi Finance het recht had om het loon van de werknemer in te schalen in de wachtperiodieken, waardoor de werknemer recht had op het wettelijk minimumloon en niet op het basisloon van loongroep 3. De vorderingen van de werknemer werden gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de wettelijke verhoging en rente.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de toepassing van cao-bepalingen, vooral met betrekking tot wachtperiodieken en de vaststelling van arbeidsomvang. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties gecompenseerd, waarbij Lundi Finance als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van het incidentele appel.