ECLI:NL:GHAMS:2019:483

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
200.222.196/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling arbeidsomvang en loonvordering op basis van cao horeca

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van Lundi Finance B.V. tegen een voormalige werknemer, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de vaststelling van de arbeidsomvang en de toepassing van de cao voor het horeca- en aanverwante bedrijf. De werknemer was van 1 februari 2012 tot 10 juli 2016 in dienst bij Lundi Finance, met een arbeidsovereenkomst die meerdere keren is verlengd. De werknemer vorderde achterstallig loon en vakantiegeld, terwijl Lundi Finance betwistte dat de werknemer recht had op het basisloon van loongroep 3 en stelde dat de werknemer in een wachtperiodiek was ingeschaald.

De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de arbeidsomvang vanaf 1 december 2015 tot 10 juli 2016 70 uur per maand bedroeg en had Lundi Finance veroordeeld tot betaling van achterstallig loon. Lundi Finance ging in hoger beroep tegen dit vonnis, met grieven gericht tegen de vaststelling van de arbeidsomvang en de uitleg van de cao. Het hof heeft de grieven van Lundi Finance in grote lijnen gegrond verklaard en vastgesteld dat de arbeidsomvang 61,65 uur per maand bedraagt. Het hof oordeelde dat Lundi Finance het recht had om het loon van de werknemer in te schalen in de wachtperiodieken, waardoor de werknemer recht had op het wettelijk minimumloon en niet op het basisloon van loongroep 3. De vorderingen van de werknemer werden gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de wettelijke verhoging en rente.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de toepassing van cao-bepalingen, vooral met betrekking tot wachtperiodieken en de vaststelling van arbeidsomvang. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties gecompenseerd, waarbij Lundi Finance als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van het incidentele appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.222.196/01
zaaknummer rechtbank :51378720 CV EXPL 16-27709
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 februari 2019
inzake
LUNDI FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.C.T. Burgers te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appelante in incidenteel appel,
advocaat: mr. D.L. Kruidenhof te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Lundi Finance en [geïntimeerde] genoemd.
Lundi Finance is bij dagvaarding van 24 augustus 2017 met producties in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 20 juni 2017 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Lundi Finance als gedaagde (hierna: het vonnis). De grieven zijn in de dagvaarding opgenomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord tevens incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 april 2018 bepleit, Lundi Finance door mr. Burgers voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Kruidenhof voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Lundi Finance heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen in eerste aanleg van [geïntimeerde] zal afwijzen, behoudens de veroordeling tot betaling van € 73,63 bruto aan achterstallig loon, en [geïntimeerde] zal veroordelen om € 10.864,25 bruto en € 202,62 netto aan haar terug te betalen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en in incidenteel appel tot veroordeling van Lundi Finance tot betaling aan haar van 19,49% vakantierechten over het achterstallige loon, althans een vergoeding van haar aanspraak op vakantiegeld en vakantiedagen, over de periode van 1 december 2015 tot en met 9 juli 2016 met veroordeling van Lundi Finance in de kosten van het geding in, zo begrijpt het hof, hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Lundi Finance heeft met grief 1 betoogd dat de kantonrechter onder nr 1.4 ten onrechte heeft vastgesteld dat bij de cao een toelichting hoort. Het hof zal bij vaststelling van de feiten hiermee rekening houden. De feiten zijn voor het overige tussen partijen niet in geschil. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Na een kort dienstverband van 1 februari 2012 tot 20 april 2012 is [geïntimeerde] met ingang van 3 december 2012 voor bepaalde tijd tot 3 juni 2013 als oproepkracht in dienst getreden bij Lundi Finance in de functie van Waitress voor 10,56 per uur inclusief 19,49% vakantierechten, waaronder te verstaan de vakantietoeslag van 8% en de vakantiedagen. Deze arbeidsovereenkomst is met ingang van 3 juni 2013 en 3 juni 2014 telkenmale met één jaar verlengd. Met ingang van 3 juni 2015 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd. De arbeidsovereenkomst is op 10 juli 2016 geeindigd.
2.2
Op de arbeidsverhouding tussen [geïntimeerde] en Lundi Finance is de Cao voor het horeca- en aanverwante bedrijf van 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2013, hierna de cao, van toepassing. Daarin is onder meer bepaald:
1.6
Vakvolwassen werknemer
De werknemer van 22 jaar of ouder, tenzij hij is ingeschaald in de wachtperiodieken.
4.11
Loon voor de vakvolwassen werknemer
1. Als vakvolwassen werknemer ontvang je ten minste het basisloon van de loonschaal die hoort bij de functiegroep waarin je bedrijfsfunctie is ingedeeld.
(…)
Loonsverhoging en de verwerking in de loontabellen(…)
8. De loonsverhogingen zijn niet van toepassing als je in de wachtperiodiek bent ingeschaald.
(…)
WachtperiodiekenAls je werkgever je inschaalt in functiegroep I, II, of III en je hebt geen relevant branche-erkend vakdiploma, dan mag hij je aanvangssalaris in afwijking van het basisloon of het zijn van vakvolwassen vaststellen op het minimum(jeugd)loon met maximaal 4 wachtperiodieken.(…)
Een wachtperiodiek eindigt: altijd op 31 december
Een wachtperiodiek omvat: tenminste een heel kalenderjaar
(…)
4.15
Prestatieverhoging1. De verhoging van het loon is afhankelijk van de uitkomst van de beoordeling die de werkgever heeft gemaakt van de bereikte resultaten in relatie tot je werkafspraken en de afspraken die over je persoonlijke ontwikkeling in het begin van het jaar zijn gemaakt.(…)
4. Als je werkgever geen beoordelingssysteem toepast of geen beoordelingsgesprek heeft gevoerd, heb je toch recht op een prestatieverhoging. Je zult dat voor 1 april na het beoordelingsjaar bij je werkgever moeten melden. Je werkgever heeft dan nog de kans de beoordeling te doen volgens onvoldoende, voldoende of goed presteren en naar prestaties en resultaten een prestatieverhoging toe te kennen. Als je werkgever daar niet op in gaat, heb je alsnog recht op 2% prestatietoeslag.
(…).
2.3
[geïntimeerde] heeft bij brief van 23 december 2015 van mr. Kruidenhof Lundi Finance verzocht en gesommeerd haar met ingang van 1 december 2015 te werk te stellen voor 70 uur per maand en aan haar het loon te betalen volgens de bij haar functie van Medewerker bediening behorende loonschaal 3 van de cao. [geïntimeerde] is in de periode vanaf december 2015 tot het einde van het dienstverband voor minder dan het verzochte aantal van 70 uren tewerkgesteld en betaald.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 24 augustus 2016 de kantonrechter verzocht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- te bepalen dat [geïntimeerde] aanspraak heeft op loon overeenkomstig de onder 1 van het petitum nader gespecificeerde uurtarieven;
- te bepalen dat de arbeidsomvang gedurende de periode vanaf 1 december 2015 tot de eindatum van de arbeidsovereenkomst 70 danwel 62 uur per maand bedroeg,
en Lundi Finance te veroordelen aan haar te betalen:
- € 73,63 bruto en 6,5 uur (tegen een uurloon van € 10,44 vermeerderd met 19,49% vakantierechten) ter zake van achterstallig loon en vakantierechten over 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
- € 5.180,32 ter zake van achterstallig loon en vakantierechten over 1 februari 2012 tot en met 31 december 2015 te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
- het bedrag ter afrekening van het vakantiegeld en de niet genoten vakantiedagen over de periode van 1 januari tot en met 10 juli 2016,
en Lundi Finance te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
Lundi Finance heeft erkend aan [geïntimeerde] een bedrag van € 87,98 verschuldigd te zijn. Voor het overige heeft zij de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en in zoverre de kantonrechter verzocht de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen en primair [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure en subsidiair de proceskosten te compenseren.
3.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat de arbeidsomvang vanaf 1 december 2015 tot 10 juli 2016 70 uur per maand bedroeg en Lundi Finance veroordeeld om aan [geïntimeerde] te voldoen:
- € 5.180,32 bruto ter zake van achterstallig loon en vakantierechten over 1 februari 2012 tot en met 31 december 2015;
- € 73,63 bruto ter zake van achterstallig loon en vakantierechten over 1 januari 2016 tot en met maart 2016;
- het achterstallig loon van 1 december 2015 tot en met 10 juli 2016, te weten het verschil tussen 70 uur per maand en het daadwerkelijk betaalde loon;
- deze bedragen vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente vanaf de verzuimdata tot aan de voldoening en met veroordeling van Lundi Finance in de proceskosten en de nakosten.
De kantonrechter heeft beslist dat Lundi Finance [geïntimeerde] ten onrechte in een wachtperiodiek heeft geplaatst en als gevolg daarvan [geïntimeerde] ten onrechte het wettelijk minimumloon heeft betaald in plaats van het voor haar geldende basisloon behorende bij loongroep 3. Dit oordeel berust op uitleg van de cao die niet alleen gebaseerd is op de tekst van de cao maar ook op een schriftelijke toelichting. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat vanwege het feit dat [geïntimeerde] vanaf 1 juli tot 1 december 2015 gemiddeld 73,95 uur per maand heeft gewerkt, de door haar gestelde arbeidsomvang van 70 uur per maand vanaf 1 december 2015 toewijsbaar is op grond van artikel 7:610b BW.
3.3
Lundi Finance heeft het oordeel van de kantonrechter met drie grieven bestreden.
In grief 1 stelt Lundi Finance dat de kantonrechter ten onrechte de door [geïntimeerde] in eerste instantie in het geding gebrachte ‘Bijlage VI Toelichting op de cao horeca’ als een bijlage bij de cao heeft aangemerkt en vervolgens bij de uitleg daarvan heeft betrokken. Met grief 2 heeft Lundi Finance de uitleg door de kantonrechter van de cao bestreden. Grief 3 is gericht tegen de berekening van de arbeidsomvang vanaf 1 december 2015.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden.
3.4
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel het vonnis van de kantonrechter met één grief bestreden. Daarin heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over haar vordering ter zake van de vakantierechten, althans vakantietoeslag en de vergoeding van de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, over de perioide van 1 december 2015 tot en met 9 juli 2016.
Lundi Finance heeft deze grief bestreden.
3.5
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de cao, in het bijzonder van de daarin opgenomen bepalingen over wachtperiodieken. Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een cao de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. (Zie onder meer HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687 (FNV/Condor), rov. 3.4 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/Fox), rov. 4.2-4.5.).
3.6
De ‘Bijlage VI Toelichting op de cao horeca’ die [geïntimeerde] als productie 13 bij de inleidende dagvaarding in het geding heeft gebracht, is door de kantonrechter aangemerkt als een bij de cao behorende toelichting en vervolgens bij de uitleg van de cao betrokken. Lundi Finance heeft gesteld dat de cao vier bijlagen heeft en heeft die stelling onderbouwd met een e-mailbericht van [X] van Koninklijke Horeca Nederland, de enige cao-partij aan werkgeverszijde, van 13 juli 2017 waarin (onder meer) staat dat de integrale tekst van de cao en bijbehorende bijlagen in totaal 45 pagina’s telt en dat de cao vier bijlagen kent, te weten: Bijlage I: Arbeidstijden, diensten en leeftijdscategorien, Bijlage II: Loontabellen, Bijlage III: Voorschriften bij ziekte en Bijlage IV: Reglement Beroeopscommissie functie-indeling en functiewaardering horeca (BFH). De ‘Bijlage VI Toelichting op de cao horeca’ is volgens Lundi Finance uitsluitend op de website van FNV te vinden en kennelijk een eenzijdig door FNV opgesteld stuk. [geïntimeerde] heeft niet bestreden dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van de cao. Mitsdien staat vast dat de ‘Bijlage VI Toelichting op de cao horeca’ niet een bij de cao behorende toelichting is.
3.7
[geïntimeerde] heeft betoogd dat ook indien de toelichting afkomstig zou zijn van FNV als een van de bonden die bij het sluiten van de cao betrokken was, dat niet betekent dat de toelichting niet bij de uitleg van de cao betrokken kan worden. Dit betoog is onjuist omdat bij de toepassing van de cao-norm geen betekenis kan worden toegekend aan andere stukken dan de tekst van de cao en de eventueel daarbij horende toelichting.
3.8
Vervolgens is de vraag aan de orde of [geïntimeerde] op grond van de cao aanspraak kan maken op het basisloon behorende bij loongroep 3 en (vanaf 2014) op de daarover te berekenen prestatieverhoging van 2%. [geïntimeerde] heeft -zakelijk weergegeven- betoogd dat de toepassing van de wachtperiodieken onjuist is omdat Lundi Finance verzuimd heeft om de toepassing van (de lengte van) de wachtperiodieken in de arbeidsovereenkomst vast te leggen, althans anderszins aan [geïntimeerde] kenbaar te maken. Bij gebreke daarvan geldt volgens [geïntimeerde] het uitgangspunt dat bij indiensttreding het basisloon van de desbetreffende loongroep geldt.
Dit uitgangspunt volgt volgens [geïntimeerde] uit artikel 2.4 (de verplichting van de werkgever om een arbeidsovereenkomst schriftelijk te sluiten) en artikel 4.1 (verkort weergegeven: de verplichting van de werkgever om een bedrijfsfunctie vast te stellen, die in te delen in een functiegroep en de functiegroep in de arbeidsovereenkomst te vermelden). Lundi Finance heeft betoogd dat de tekst van artikel 4.11 cao glashelder is en dat zij [geïntimeerde] in de wachtperiodiek mocht inschalen.
3.9
Het hof is van oordeel dat (het in 2.2 opgenomen citaat van) de tekst van artikel 4.11 cao met inachtneming van de onder 3.5 vermelde uitlegnorm inhoudt dat het, in dit geval Lundi Finance, toegestaan is het aanvangssalaris in afwijking van het basisloon vast te stellen op het wettelijk minimumloon met maximaal 4 wachtperiodieken indien aan twee voorwaarden is voldaan: de inschaling in functiegroep I, II of III en het niet beschikken over een relevant branche-erkend vakdiploma. Uit de bewoordingen van artikel 2.4 en artikel 4.1 cao is niet af te leiden dat voor toepassing van (maximaal vier) wachtperiodieken schriftelijke vastlegging in de arbeidsovereenkomst of een andere vorm van kenbaarheid is vereist. Anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd staat haar vakvolwassen-zijn niet aan haar indeling in wachtperiodieken in de weg omdat uit de tekst van artikel 4.11 cao blijkt dat met die indeling afgeweken mag worden van ‘het zijn van vakvolwassen’.
3.1
Vervolgens is het de vraag of voldaan is aan de voorwaarden voor de indeling van [geïntimeerde] in de wachtperiodieken. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de functie van [geïntimeerde] is ingeschaald in functiegroep III. De kantonrechter heeft dat geoordeeld in nr 7 van het vonnis en daartegen heeft Lundi Finance niet gegriefd. Over de tweede voorwaarde verschillen partijen van mening. Lundi Finance heeft gesteld dat [geïntimeerde] niet beschikte over een relevant branche-erkend vakdiploma.
[geïntimeerde] heeft deze stelling onvoldoende betwist. Zij heeft slechts aangevoerd dat niet vaststaat dat zij niet beschikte over een relevant branche-erkend vakdiploma. Evenmin heeft zij voldoende onderbouwd dat een of meer van de door haar in het buitenland gevolgde algemene en specifiek op de horeca gerichte opleidingen geldt of gelden als relevant branche-erkend vakdiploma. [geïntimeerde] heeft over de aard en inhoud van de door haar gevolgde horeca-opleidingen slechts beperkte informatie verschaft en zij heeft niet duidelijk gemaakt welk vakdiploma zij heeft behaald. Voorzover [geïntimeerde] heeft betoogd dat haar ervaring met het hebben van een vakdiploma gelijkgesteld moet worden, stuit dat betoog af op de tekst van artikel 4.11 cao, uitgelegd met inachtneming van de onder 3.5 vermelde norm. Dit betekent dat als onvoldoende bestreden vaststaat dat [geïntimeerde] niet over een relevant branche-erkend vakdiploma beschikte. Daarmee is ook aan de tweede voorwaarde voor de indeling van [geïntimeerde] in de wachtperiodieken voldaan. Het gevolg is dat het Lundi Finance was toegestaan om het basisloon van [geïntimeerde] vast te stellen op het wettelijk minimumloon met maximaal 4 wachtperiodieken en dat zij niet gehouden was om vanaf 2014 de prestatieverhoging aan [geïntimeerde] te voldoen omdat in artikel 4.11 onder 8 cao duidelijk is bepaald dat de loonsverhogingen niet van toepassing zijn bij inschaling in de wachtperiodieken.
De grieven 1 en 2 slagen.
3.11
Grief III betreft de berekening van de arbeidsomvang van de dienstbetrekking van [geïntimeerde] over de periode vanaf 1 december 2015. Lundi Finance stelt dat voor het bepalen van de arbeidsomvang het gemiddeld aantal gewerkte uren per maand berekend dient te worden over (primair) drie maanden voorafgaand aan de brief van 23 december 2015 aan Lundi Finance en (subsidiair) de maanden september, okotober en november 2015. Lundi Finance heeft deze gemiddelden berekend op 31 respectievelijk 52 uur en is daarbij uitgegaan van de navolgende aantallen gewerkte uren:
- september: 74 uur;
- oktober: 40,75 uur;
- november: 41,5 uur en
- december: 11,75 uur.
Op basis van een arbeidsomvang van 31 uur per maand heeft [geïntimeerde] volgens Lundi Finance aanspraak op betaling van 73,5 uur en op basis van een arbeidsomvang van 52 uur per maand, van 227 uur .
[geïntimeerde] heeft dit alles bestreden en betoogd dat de berekening van de kantonrechter juist is omdat die is gebaseerd op de eigen gegevens (waaronder het aantal gewerkte uren in oktober van 75,75 uur) van Lundi Finance en de maanden oktober en november 2015 niet representatief zijn omdat zij in oktober een aantal dagen op vakantie is geweest en Lundi Finance haar in november 2015 minder uren heeft ingeroosterd ondanks haar verzoek meer ingeroosterd te worden. Voorts heeft [geïntimeerde] zich beroepen op de afspraak die zij eind juli 2015 met (de heer Niels van) Lundi Finance heeft gemaakt over haar inroostering gedurende 70 uur per week. Het hof begrijpt de berekening van [geïntimeerde] in nr 36 van de memorie van antwoord aldus dat zij zich subsidiair kan vinden in de vaststelling van de arbeidsomvang op 66,95 uur per maand.
3.12
Het hof overweegt als volgt. Het staat vast dat Lundi Finance en [geïntimeerde] eind juli 2015 met elkaar gesproken hebben over de omvang van de inroostering van [geïntimeerde] . Zij verschillen van mening over de inhoud van de gemaakte afspraak. Lundi Finance stelt dat afgesproken is dat [geïntimeerde] alleen nog de maandagdiensten zou werken, [geïntimeerde] stelt dat afgesproken is dat zij voor 70 uur per maand zou worden ingeroosterd. Mede omdat beide partijen geen bewijs hebben aangeboden, gaat het hof er van uit dat eind juli 2015 de inroostering van [geïntimeerde] onderwerp van gesprek is geweest maar dat over het precieze aantal uren per maand geen overeenstemming is bereikt. Dit betekent dat de arbeidsomvang nader moet worden vastgesteld.
3.13
Voor de vaststelling van de arbeidsomvang met ingang van 1 december 2015 geldt het (weerlegbare) vermoeden van artikel 7:610b BW.
Omdat het gesprek over de inroostering eind juli 2015 plaatsvond acht het hof het juist om voor de vaststelling van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW aan te sluiten bij de direct daaropvolgende maanden augustus, september en oktober. Volgens de opgave van Lundi Finance in nr 17 van de conclusie van antwoord heeft [geïntimeerde] die maanden gewerkt:
- augustus 2015: 70,2 uur;
- september 2015: 74 uur en
- oktober 2015: 75,75uur.
Lundi Finance heeft naar voren gebracht dat uit een gecorrigeerde loonstrook over oktober 2015 blijkt dat [geïntimeerde] die maand 40,75 uur heeft gewerkt. Dit is door [geïntimeerde] niet voldoende betwist. Integendeel, zij heeft aangevoerd dat het aantal uren over oktober niet representatief is omdat zij die maand een aantal dagen op vakantie is geweest. Deze stelling kan [geïntimeerde] niet baten omdat zij heeft gesteld dat het recht op vakantiedagen begrepen was in een opslag van het loon.
Dit betekent dat het hof de arbeidsomvang zal vaststellen op 61,65 uur per maand ((70,2 + 74 + 40,75) : 3 = 61,65) en dat [geïntimeerde] over de periode vanaf 1 december 2015 tot 10 juli 2016 nog recht heeft op loon voor zover aan haar minder uren zijn betaald dan 61,65 uur per maand.
Dit betekent dat grief III deels slaagt.
3.14
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gesteld dat de kantonrechter ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vordering terzake van de vakantiedagen en de vakantietoeslag ter hoogte van 19,49% van het achterstallige loon over de periode vanaf 1 december 2015 tot 10 juli 2016. Volgens [geïntimeerde] had die vordering door de kantonrechter in nr II onder c van het dictum toegewezen moeten worden. Lundi Finance heeft dit weersproken met als argument dat [geïntimeerde] geen loonaanspraak heeft en dus evenmin aanspraak heeft op de vergoeding ter hoogte van 19,49%. Dit gaat niet op omdat het hof reeds heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] wel een loonaanspraak heeft.
3.15
Zoals hiervoor overwogen heeft [geïntimeerde] over de periode vanaf 1 december 2015 tot 10 juli 2016 recht op loon voor zover aan haar minder uren zijn betaald dan 61,65 uur per maand. Voor de omvang van de loonvordering geldt het wettelijk minimumloon zoals in 3.10 overwogen. Omdat vaststaat dat het loon maandelijks verhoogd werd met 19,49% ter vergoeding van de vakantiedagen en de vakantietoeslag, is Lundi Finance over het verschuldigde loon ook deze verhoging verschuldigd.
3.16
Het totale verschuldigde bedrag dient verhoogd te worden met de wettelijke verhoging van 25% omdat partijen niet gegriefd hebben tegen de beslissing van de kantonrechter de wettelijke verhoging te matigen tot 25%. Voorts is over het aldus berekende totale bedrag de wettelijke rente verschuldigd vanaf, zoals door [geïntimeerde] gevorderd en door Lundi Finance niet weersproken, 1 februari 2016. De door [geïntimeerde] in hoger beroep ingestelde vordering zal dan ook worden toegewezen. De incidentele grief slaagt.
3.17
De in de inleidende dagvaarding onder 3.4 vermelde vordering inzake achterstallig loon over de periode 1 februari 2012 tot en met 31 december 2015 zal alsnog worden afgewezen. Het gedeeltelijk slagen van grief III in het principaal appel betekent dat het vonnis op het punt van de arbeidsomvang over de periode vanaf 1 december 2015 tot 10 juli 2016 zal worden vernietigd en overigens zal worden beslist als volgt. Omdat partijen daarin over en weer in het gelijk gesteld zullen worden, zullen de proceskosten in principaal appel worden gecompenseerd. Lundi Finance zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten van het incidentele appel. Het hof ziet in deze uitkomst aanleiding de in eerste aanleg gegeven proceskostenveroordeling van [geïntimeerde] te vernietigen en de proceskosten van de eerste aanleg alsnog te compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin (onder I) voor recht is verklaard de arbeidsomvang van het dienstverband over de periode 1 december 2015 tot 10 juli 2016 70 uren uur per maand bedroeg, (onder II) Lundi Finance is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen: (onder a) € 5.180,32 aan achterstallig loon en vakantiegeld over de periode 1 februari 2012 tot en met 31 december 2015, (onder c) het achterstallig loon van 1 december 2015 tot en met 10 juli 2016, te weten het verschil tussen 70 uren per maand en het daadwerkelijk uitbetaalde loon en (onder d) de veroordeling onder I.a en onder I.c vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25% en wettelijke rente en (onder III) Lundi Finance veroordeeld is in de proceskosten van [geïntimeerde] ;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.2
bepaalt dat de arbeidsomvang van het dienstverband tussen partijen vanaf 1 december 2015 tot het einde van het dienstverband (10 juli 2016) 61,65 uren per maand bedroeg;
4.3
veroordeelt Lundi Finance om aan [geïntimeerde] te betalen het bedrag van het achterstallige loon van 1 december 2015 tot en met 10 juli 2016, te weten het verschil tussen het volgens nr 3.15 te berekenen loon over 61,65 uren per maand en het daadwerkelijk over die periode aan [geïntimeerde] uitbetaalde loon, vermeerderd met het bedrag terzake van de wettelijke verhoging van 25% en beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de verzuimdata tot aan de voldoening;
en voorts:
4.4
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van het bedrag dat Lundi Finance ter voldoening van het vonnis aan Kalampoli heeft voldaan voor zover zij meer heeft voldaan dan zij op grond van dit arrest verschuldigd is;
4.5
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten van de procedure in eerste instantie en van de procedure in principaal appel draagt;
4.6
veroordeelt Lundi Finance in de proceskosten in incidenteel appel, begroot op
€ 1.138,50 aan salaris;
4.7
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, H.M.M. Steenberghe en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.