ECLI:NL:GHAMS:2019:4821

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
8 februari 2020
Zaaknummer
23-004235-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1995, was betrokken bij een verkeersongeval waarbij hij met hoge snelheid een rotonde opreed zonder rekening te houden met het overige verkeer. Hij gaf geen richting aan en verleende geen voorrang aan een overstekende fietsster, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, met name de opgelegde gevangenisstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist. Het hof oordeelde dat de verdachte een zeer hoge mate van schuld had aan het ongeval, maar dat de opgelegde straf te hoog was. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op 8 maanden en de ontzegging van de rijbevoegdheid op 4 jaar. Het hof weegt de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte mee in zijn beslissing. De verdachte had eerder al verkeersdelicten gepleegd, wat zijn recidive en het gebrek aan inzicht in de gevolgen van zijn gedrag benadrukt. Het hof heeft ook de impact van het ongeval op het slachtoffer en haar familie in overweging genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004235-18
datum uitspraak: 25 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-031127-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de daarbij behorende strafmotivering en de ontzegging van de rijbevoegdheid -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof
- het vonnis aanvult met de hiernavolgende verwerping van de door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren;
- niet overneemt hetgeen de rechtbank heeft opgenomen onder punt 3.3.2;
- een beslissing zal nemen op het voorwaardelijk verzoek van de raadsman dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden aangehouden teneinde zowel mw. [naam 1] als mw. [naam 2] als deskundigen op de zitting te horen indien het hof niet het advies tot toepassing van het adolescentenstrafrecht volgt;
- mede acht heeft geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 november 2019 en het Reclasseringsadvies van 5 november 2019.

Bespreking van gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de bewijsvoering het volgende aangevoerd.
De causale relatie tussen de tenlastegelegde gedragingen die betrekking hebben op hetgeen zich heeft afgespeeld vóór het oprijden van de rotonde en het ontstaan van het ongeval ontbreekt, zodat die gedragingen niet redengevend zijn voor de (mate) van schuld aan het ontstaan van het verkeersongeval en de verdachte in zoverre hiervan moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de strafoplegging het volgende aangevoerd.
Het als strafverzwarend meewegen van het niet verlenen van voorrang als bedoeld in artikel 175, derde lid Wegenverkeerswet behelst een volgens de LOVS-richtlijnen ongeoorloofde dubbeltelling nu juist deze gedraging bepalend is voor de mate van schuld.
Er is sprake van aanmerkelijke schuld en niet van ernstige schuld omdat er sprake is van één verkeersfout, het niet verlenen van voorrang.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is de rotonde opgereden via een weghelft die bedoeld was voor het verkeer van de tegengestelde richting en is zonder te stoppen voor de haaientanden de rotonde vlot overgereden (eigen waarneming van de beelden door het hof ter terechtzitting in hoger beroep). Daarbij heeft hij zijn snelheid niet aangepast aan de onoverzichtelijke en drukke situatie ter plaatse en is hij zonder oplettend te zijn of er zich verkeer bevond op de rotonde met diezelfde snelheid rechtsaf geslagen zonder richting aan te geven en zonder voorrang te geven aan de op de rotonde rijdende fietsster. Met dit samenstel van elkaar direct opvolgende gedragingen heeft de verdachte bijgedragen aan het als zeer onvoorzichtig aan te merken en bewezen verklaarde weggedrag dat tot het verkeersongeval heeft geleid, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Ten aanzien van de strafoplegging overweegt het hof dat het bij de waardering van dit samenstel aan gedragingen geen extra of dubbel gewicht geeft aan het nalaten voorrang te geven. Het hof waardeert die gedragingen als geheel en in dat verband komt betekenis toe aan zowel het niet voorrang geven als aan de andere voornoemde onvoorzichtige gedragingen. Zo beschouwd komt het hof anders dan de rechtbank ook tot de conclusie dat in termen van de toepasselijke landelijke oriëntatiepunten moet worden gesproken van een zeer hoge mate van schuld.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en heeft de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 4 jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 4 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is met onverminderde snelheid de rotonde op- en overgereden, zonder daarbij rekening te houden met het overige verkeer en heeft daarbij geen richting aangegeven en geen voorrang verleend aan een overstekende fietsster, [slachtoffer]. Ten gevolge hiervan is een verkeersongeval veroorzaakt waarbij aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De verdachte heeft geen rijgedrag vertoond dat in juridische zin als roekeloos is aan te merken, maar hij heeft wel een zeer hoge mate van schuld aan het ongeval.
De verdachte heeft de lichamelijke gezondheid en integriteit van het slachtoffer in ernstige mate geschonden en heeft haar daarmee zeer langdurig en ernstig leed en ongemak aangedaan. Voorts heeft verdachte door te handelen als bewezen is geacht de verkeersveiligheid in aanzienlijke mate in gevaar gebracht.
De moeder en de vader van het slachtoffer [slachtoffer] hebben ter terechtzitting in hoger beroep een slachtofferverklaring voorgelezen. De geestelijke en lichamelijke toestand van het slachtoffer en de 24-uurs zorg die zij nodig heeft, is duidelijk naar voren gebracht. Het ongeval heeft ook het leven van haar ouders totaal ontwricht. Zij zullen hun verdere leven geconfronteerd blijven met de gevolgen die het ongeluk voor hun dochter heeft gehad. Het hof benadrukt dat de gevolgen van het ongeval ondanks dat het slachtoffer nog in leven is, aldus uitzonderlijk ernstig en verstrekkend zijn.
Het hof heeft kennis genomen van het omtrent de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 5 november 2019 door reclasseringswerker [naam 1].
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 november 2019 heeft de verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wegenverkeerswet, te weten artikel 5, gevaarlijk rijdgedrag, waarna hij een Educatieve Maatregel Gedrag heeft moeten volgen.
Het hof heeft uit het dossier, de verhoren van de verdachte en het verhandelde ter terechtzitting
in hoger beroep net als de rechtbank de indruk gekregen dat de verdachte onvoldoende doordrongen is
van de ernstige gevolgen die zijn rijgedrag heeft gehad. Ook als in aanmerking wordt genomen dat de
verdachte pogingen doet om te laten blijken dat hij hier wel van doordrongen is en dat hij mogelijk
beperkt bij machte is blijk van zelfinzicht te geven, blijft bij het hof het beeld bestaan van een verdachte
die het buitengewoon laakbare van zijn verkeersgedrag en de uitzonderlijke ernst van de gevolgen
daarvan niet of slechts met tegenzin wil onderkennen.
Adolescentenstrafrecht
De Reclassering heeft in het reclasseringsadvies van 5 november 2019 geadviseerd om ten aanzien van de verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen en vermeldt daarbij dat wel begeleiding door de volwassenreclassering geïndiceerd is.
Mevrouw [naam 1] van de Reclassering heeft op 7 november 2019 met een email-bericht laten weten dat de beperkte handelingsvaardigheden en pedagogische beïnvloeding (het hof begrijpt: de mogelijkheden daartoe bij de verdachte) indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht en dat zijn justitiële voorgeschiedenis een contra-indicatie zou kunnen vormen voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het hof is van oordeel dat er in de persoonlijkheid van de verdachte onvoldoende aanleiding is te vinden om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast. Daarbij neemt het hof tevens de justitiële voorgeschiedenis in aanmerking, terwijl het zich gesterkt voelt in zijn oordeel door de omstandigheid dat een eventueel op te leggen reclasseringsbegeleiding wel door de volwassenreclassering zou moeten worden uitgevoerd. Aldus is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat in het geval dat het hof het toepassen van het jeugdstrafrecht afwijst, de verdediging het noodzakelijk acht dat het onderzoek ter terechtzitting wordt aangehouden teneinde zowel mw. [naam 1] als mw. [naam 2] ter zitting te horen.
Het hof wijst dit verzoek af. Het hof is van oordeel dat het – ook gelet op hetgeen ter onderbouwing van het verzoek naar voren is gebracht - niet noodzakelijk is om de deskundigen ter terechtzitting te horen. Het hof acht zich voldoende ingelicht op grond van het voorliggende dossier en in het bijzonder het recente reclasseringsadvies alsmede het hiervoor vermelde emailbericht.
De persoon van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat indien en voor zover het hof de verdediging niet zou volgen er een voor de hand liggende relatie is tussen de in het reclasseringsadvies geschetste problematiek en het tenlastegelegde feit. Die relatie brengt met zich mee dat het feit in (sterk) verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend en dat dient te leiden tot een straf verminderend effect.
De verdachte is onder behandeling bij De Waag hetgeen een recidive verlagende uitwerking heeft en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou contraproductief werken. De verdediging meent dat een forse werkstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke rijontzegging van twee jaren passend is.
Het hof ziet in de persoon van de verdachte en de huidige begeleiding door De Waag, zoals die in hoger beroep aan de orde is geweest, geen aanleiding of grond om hem verminderd toerekeningsvatbaar te achten en/of tot matiging van de opgelegde straf over te gaan.
Conclusie
Alles afwegende, de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstaf en een langdurige ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend en geboden is. Een werkstraf en een korte ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de raadsman bepleit, doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan volstrekt onvoldoende recht. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf evenwel te hoog. Het hof heeft aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van artikel 6 Wegenverkeerswet (zwaar lichamelijk letsel en zeer hoge mate van schuld) en daarbij tevens aanzienlijk gewicht gegeven aan de recidive in samenhang met het tekortschietende inzicht bij de verdachte in het laakbare van zijn handelen alsmede aan de uitzonderlijke ernst van de gevolgen.
Het hof acht derhalve, alles afwegende, een gevangenisstraf van 8 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde gevangenisstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheid en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 november 2019.
Mr. M. Iedema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]