In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en werd beschuldigd van het inbreken in een Volkswagen Golf. De herkenning van de verdachte door verbalisanten speelde een cruciale rol in de bewijsvoering. De verbalisanten, die de verdachte ambtshalve kenden, gaven aan hem te herkennen op basis van zijn opvallende lippen, ogen en haardracht. De verdediging voerde aan dat de herkenning onvoldoende onderscheidende kenmerken had en dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk in de Opel Astra zat die naast de Volkswagen Golf geparkeerd stond. Het hof oordeelde dat de herkenning betrouwbaar was en dat er geen reden was om aan de verklaringen van de verbalisanten te twijfelen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar vernietigde de opgelegde straf en legde een gevangenisstraf van vijf weken op. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was geschonden, ondanks de lange duur van de procedure. De op te leggen straf was gebaseerd op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.