ECLI:NL:GHAMS:2019:4799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-001150-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsfraude en ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 1 februari 2019, waarin hij was veroordeeld voor uitkeringsfraude. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 november 2015 tot en met 27 maart 2016 opzettelijk heeft nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het UWV, waardoor hij onterecht uitkeringen en toeslagen heeft ontvangen. Het hof heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld, aangezien het terugvorderingsbedrag onder de vervolgingsgrens ligt. Echter, op basis van de aanwijzing sociale zekerheidsfraude, kon het openbaar ministerie toch ontvankelijk worden verklaard, omdat eerdere boetes onbetaald waren gebleven. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van dertig uren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële en geestelijke problemen, en heeft besloten om de gebruikelijke gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen om de verdachte de kans te geven zijn leven weer op de rails te krijgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001150-19
datum uitspraak: 5 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 81-089991-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie.

Het hof stelt ambtshalve de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan de orde nu het hier betreft een terugvorderingsbedrag ad € 1.154,20, welk bedrag gelegen is onder de vervolgingsgrens. Een strafrechtelijke interventie vindt in beginsel pas plaats wanneer er sprake is van een benadelingsbedrag van € 50.000,00 of meer, hierop zijn echter uitzonderingen te maken zoals door de advocaat-generaal nader is toegelicht. Het hof constateert dat op grond van de aanwijzing sociale zekerheidsfraude, uitzondering 5, zaken met een nadeel kleiner dan € 50.000,00 strafrechtelijk kunnen worden vervolgd indien op voorhand vaststaat dat een bestuurlijke boete niet of slechts in geringe mate geïnd kan worden. In dit geval is sprake van deze onder 5 genoemde uitzondering nu eerdere door het UWV aan de verdachte opgelegde boetes onbetaald zijn gebleven en het aldus zeer onwaarschijnlijk is dat de verdachte de onverschuldigd betaalde uitkering en de opgelegde boetes aan het UWV zal terugbetalen zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 30 november 2015 tot en met 27 maart 2016 te Amsterdam en/of elders in Nederland, in strijd met een zijn bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 25 Werkeloosheidswet (WW) en/of op grond van artikel 12 Toeslagenwet (TW),
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het UWV,
immers heeft verdachte (telkens) verzuimd aan het UWV te melden dat door hem
werkzaamheden zijn verricht en/of door hem inkomsten zijn genoten, waardoor over genoemde periode (maandelijks) door het UWV uitbetalingen zijn gedaan, in het kader van de toegekende WW-uitkering en/of de toegekende Toeslag, op de bankrekening van verdachte, waarop hij, verdachte, geen recht had,
terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een WW-uitkering op grond van de Werkeloosheidswet en/of zijn recht op een Toeslag op grond van de Toeslagenwet, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 30 november 2015 tot en met 27 maart 2016 in Nederland, in strijd met een zijn bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 25 Werkeloosheidswet (WW) enop grond van artikel 12 Toeslagenwet (TW),
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het UWV,
immers heeft verdachte telkens verzuimd aan het UWV te melden dat door hem
werkzaamheden zijn verricht en door hem inkomsten zijn genoten, waardoor over genoemde periode (maandelijks) door het UWV uitbetalingen zijn gedaan, in het kader van de toegekende WW-uitkering en de toegekende Toeslag, op de bankrekening van verdachte, waarop hij, verdachte, geen recht had,
terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een WW-uitkering op grond van de Werkeloosheidswet en zijn recht op een Toeslag op grond van de Toeslagenwet, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van dertig uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftien dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk en proportioneel is en heeft de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf bepleit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich telkens schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude, door herhaaldelijk niet op te geven dat hij werkzaamheden verrichtte en daarmee inkomsten genoot, terwijl hij een uitkering en toeslagen ontving en wist dat hij melding moest maken van alle gegevens die van invloed kunnen zijn op het recht op een uitkering. Daardoor heeft hij de gemeenschap financieel benadeeld en het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd geschaad.
Ter terechtzitting is gebleken dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan als gevolg van een opeenstapeling van problemen bij de verdachte, waaronder financiële, geestelijke en lichamelijke. Gebleken is dat uiteindelijk de executoriale verkoop van het huis van de verdachte, als gevolg waarvan hij dakloos is geraakt, de verdachte ertoe heeft gebracht hulp te zoeken. Inmiddels is sprake van beschermingsbewind, wordt er gewerkt aan een schuldenregeling met de schuldeisers van de verdachte en beschikt hij over een huurwoning. Gelet op deze gewijzigde omstandigheden ziet het hof aanleiding de voor deze strafbare feiten gebruikelijke gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen om de verdachte aldus in de gelegenheid te stellen de door hem ingeslagen weg onafgebroken voort te kunnen zetten. Daarbij plaatst dit tevens voor de verdachte een stok achter de deur om niet opnieuw een strafbaar feit te gaan plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 30 oktober 2018 onder CJIB nummer 5132542003263493.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.D.L. Nuis, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 november 2019.
=========================================================================
[…]