ECLI:NL:GHAMS:2019:4798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-002816-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde, geboren in 1963, was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep, hennepteelt en diefstal van stroom. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 33.661,92 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling van € 28.974,20. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 oktober 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat de veroordeelde een bedrag van € 29.964,56 aan de Staat moest betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de hennepkwekerij vier oogsten heeft opgeleverd, en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat wordt op € 23.548,97. Het hof heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt voor elektriciteit en andere uitgaven in mindering gebracht op het geschatte voordeel.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om het geschatte voordeel te verlagen, en dat de veroordeelde voldoende financiële draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002816-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 5 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-030914-18 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres 1] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 33.661,92.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2018 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van het aanwezig hebben van hennep, hennepteelt en diefstal van stroom.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 2 augustus 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 28.974,20 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn schriftelijke vordering van 1 oktober 2019 - gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 29.964,56 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat op grond van de ontnemingsrapportage aannemelijk is dat de hennepkwekerij een viertal oogsten heeft opgeleverd en dat dit voordeel aan de veroordeelde dient te worden toegerekend, nu uit de kwalificatie in het onherroepelijke vonnis in de strafzaak niet blijkt dat betrokkene het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Wel is duidelijk geworden dat de kosten die Liander N.V. in rekening heeft gebracht door de veroordeelde zijn betaald. De in directe relatie tot de hennepkwekerij staande elektriciteitskosten komen derhalve voor vermindering in aanmerking voor zover zij betrekking hebben op het verbruik ten behoeve van de oogsten die voordeel hebben opgeleverd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgegaan dient te worden van een tweetal gerealiseerde oogsten met een opbrengst van € 4.000,00 respectievelijk € 7.000,00. Daarbij bevat het dossier aanleiding om aan te nemen dat de medehuurder [naam] betrokken is geweest bij de hennepkwekerij als gevolg waarvan een pondspondsgewijze verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel plaats dient te vinden. Tevens dient de door de veroordeelde betaalde rekening van Liander ad
€ 4.320,02 volledig als kosten in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tot slot dient het wederrechtelijk verkregen voordeel nog verder gereduceerd te worden omdat de veroordeelde € 8.863,27 heeft moeten terugbetalen aan het UWV omdat hij volgens het UWV dat bedrag te veel aan uitkering heeft ontvangen.
Het hof ziet geen aanleiding het wederrechtelijk verkregen voordeel te delen, zoals is betoogd door de veroordeelde en zijn raadsman. Zo al juist is dat [naam] - in weerwil van wat is bewezenverklaard in de hoofdzaak - als mededader betrokken is geweest bij de hennepkwekerij, dan zegt dit nog niets over de verdeling van het daaruit verkregen voordeel. De veroordeelde heeft omtrent het gestelde delen van het voordeel geen nadere concrete feiten en omstandigheden aangevoerd en de door de veroordeelde overgelegde getuigenverklaring van [getuige] is niet redengevend. Deze verklaring houdt niets in over een eventuele verdeling van de opbrengst.
Aantal oogsten
Op 7 juni 2016 is er in de schuur op perceelnummer [adres 2] te Den Helder een hennepkwekerij aangetroffen. Het pand bestond uit één ruimte welke een hennepkwekerij bevatte. [1] Het hof gaat er vanuit dat in de hennepkwekerij voorafgaand aan de aangetroffen kweek drie eerdere oogsten zijn gerealiseerd. Dit volgt uit het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij op 10 juni 2016 ondertekend door [verbalisant] (hierna: het Rapport). Aangetroffen indicatoren zijn onder meer:
  • hennepresten in een droognet welke op het moment van aantreffen niet in gebruik was;
  • scharen waarop een op hennephars gelijkende substantie zit. Het gaat om een totaal van vier zeer vervuilde scharen;
  • zeer vervuild filterdoek;
  • stof op diverse voorwerpen waaronder de kappen van de armaturen van de assimilatielampen;
  • hennepresten op droogrekken;
  • een notepad waarop een kweekschema stond. In dit kweekschema was te lezen dat er planten waren gezet op 29 juni. Gezien het feit dat de hennepkwekerij is aangetroffen op 7 juni 2016 is het aannemelijk dat het gaat om 29 juni 2015; en
  • pvc buizen met de productiedatum 28 januari 2015.
De periode van de hennepkwekerij beslaat gelet op de aangetroffen indicatoren 49 weken (van 29 juni 2015 tot 7 juni 2016). Een kweekperiode duurt gemiddeld 10 weken. Dit houdt in dat er in totaal drie voltooide oogsten zijn geweest (de vierde oogst is de aangetroffen oogst). De verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep dat de kwekerij niet voortdurend in bedrijf is geweest als gevolg waarvan er in de gehele periode maar twee oosten zijn geweest, acht het hof gelet op de aangetroffen indicatoren niet aannemelijk.
Bruto opbrengst
Het hof zal in de berekening uitgaan van 90 planten. Dit is gebaseerd op het aantal in de kweekruimte aangetroffen potten met afgeknipte hennepplanten. [2] Volgens het Rapport was het beplante oppervlak in de kweekruimte 10,2 vierkante meter en stonden er 9 planten per vierkante meter. Daar hoort volgens het rapport een minimale opbrengst van 30,9 gram per plant bij.
De bruto opbrengst aan hennep van de oogst bedraagt dan:
90 planten x 30,9 gram = 2,781 kilogram (per oogst).
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het rapport ‘wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontwikkelingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van november 2010 (hierna: ‘het BOOM-rapport’) op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 3.280,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst bedraagt dan:
2,781 kilogram x € 3.280,00 = € 9.121,68 (per oogst) x 3 oogsten = € 27.365,04
De verklaring van de veroordeelde dat een tweetal gerealiseerde oogsten een opbrengst hebben gehad van € 4.000,00 en € 7.000,00 is niet onderbouwd en acht het hof gelet op bovenstaande berekening niet aannemelijk.
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de veroordeelde ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten voor de oogst zijn op basis van het BOOM-rapport als volgt:
  • Afschrijvingskosten € 150,00
  • Hennepstekken € 256,50
  • Variabele kosten
€ 706,20 (per oogst) x 3 oogsten = € 2.118,60
Daarnaast heeft de verdediging betoogt dat de factuur ad € 4.687,72 van Liander gericht aan de veroordeelde [3] geheel als kosten in mindering gebracht dient te worden op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof stelt vast dat bovengenoemde factuur slechts gedeeltelijk (te weten voor een bedrag van (€ 1.246,23 + € 1.526,31=) € 2.772,54 betrekking heeft op netverlies over een periode van 49 weken in 2015 en 2016. De rest van de nota heeft betrekking op overige schadeposten.
Het hof gaat er vanuit dat het volledige bedrag op de factuur door de veroordeelde aan Liander is betaald maar brengt niet dit gehele bedrag in mindering op de bruto opbrengst. Aftrekbaar zijn immers alleen de kosten voor elektriciteit (“ongeregistreerd verbruik”) die betrekking hebben op de daadwerkelijk gerealiseerde oogsten. Uitgaande van een kweekperiode van 10 weken per oogst en een drietal gerealiseerde oogsten komt voor aftrek in aanmerking 30/49 x € 2.772,54 = € 1.697,47.
Totale kosten € 2.118,60 + € 1.697,47 = € 3.816,07.
Het standpunt van de verdediging dat het wederrechtelijk verkregen voordeel nog verder gereduceerd dient te worden omdat de veroordeelde € 8.863,27 heeft moeten terugbetalen aan het UWV omdat hij volgens het UWV dat bedrag te veel aan uitkering heeft ontvangen, snijdt geen hout nu deze kosten niet in directe relatie staan tot de voltooiing van de hennepteelt.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op
€ 27.365,04 -/- € 3.816,07 =
€ 23.548,97.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van €
23.548,97.
Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager moet worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
23.548,97 (drieëntwintigduizend vijfhonderdachtenveertig euro en zevenennegentig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 23.548,97 (drieëntwintigduizend vijfhonderdachtenveertig euro en zevenennegentig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.D.L. Nuis, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 november 2019.
=========================================================================
[adres 3]

Voetnoten

1.Een geschrift zijnde een niet ondertekend proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 16 juni 2016, met nummer PL1100-2016126307-1 opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (p. 13-16).
2.Het Rapport, p. 75.
3.Een schriftelijk bescheid, zijnde een factuur d.d. 21 juni 2016 van Liander gericht aan de veroordeelde, los opgenomen.