ECLI:NL:GHAMS:2019:4785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-002620-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij andere strafbare feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in Aalsmeer. Het openbaar ministerie vorderde dat de veroordeelde een bedrag van € 2.258,50 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting in hoger beroep werd echter duidelijk dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs had geleverd dat de veroordeelde daadwerkelijk betrokken was bij andere strafbare feiten die aanleiding gaven voor de ontnemingsvordering. Het hof oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de veroordeelde op de locatie van de hennepteelt niet voldoende was om zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten vast te stellen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en wees de ontnemingsvordering af, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde voordeel had behaald uit andere strafbare feiten. De beslissing van het hof benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontnemingsvorderingen en de noodzaak om de betrokkenheid van de veroordeelde bij strafbare feiten duidelijk aan te tonen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002620-18 (ontneming)
datum uitspraak: 4 september 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-125766-16 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 2.987,63. Ter terechtzitting van 19 juli 2018 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot schatting van de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 2.258,50, zijnde het behaalde voordeel van de hennepteelt op de [straat] in Aalsmeer, te weten € 6.775,50, evenredig over de vier veroordeelden verdeeld.
De veroordeelde is in de stafzaak bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2017 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van het op 25 februari 2015 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een pand aan de [straat] en in een auto telkens in Aalsmeer.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 19 juli 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.258,50 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 2.258,50 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde andere strafbare feiten in de zin van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft begaan, waaruit de veroordeelde voordeel heeft verkregen. Uit het dossier blijkt immers dat de veroordeelde over een langere periode betrokken is geweest bij de teelt van hennep op de [straat] te Aalsmeer.
De verdediging stelt zich allereerst op het standpunt dat de veroordeelde is veroordeeld vanwege het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten op 25 februari 2015 en dat onvoldoende is gebleken dat de veroordeelde heeft geprofiteerd van baten van deze aangetroffen hennepplanten. Daarnaast stelt de verdediging zich, wat betreft het (nieuwe) standpunt van de advocaat-generaal dat de vordering is gebaseerd op
anderestrafbare feiten, op het standpunt dat de betrokkenheid van de veroordeelde bij de hennepteelt onvoldoende uit het dossier blijkt.
Het hof stelt vast dat de veroordeelde bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2017 is veroordeeld voor het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten in een pand aan de [straat] en in een auto, telkens te Aalsmeer. De vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, niet gebaseerd op dit strafbare feit maar op
andere feitenin de zin van artikel 36e Sr.
Het openbaar ministerie heeft onvoldoende aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is geworden dat de veroordeelde daadwerkelijk betrokken is geweest bij andere strafbare feiten en dat hij daarmee wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt slechts dat de veroordeelde enkele keren op de [straat] in Aalsmeer is gesignaleerd. Dit is onvoldoende om de daadwerkelijke betrokkenheid van de veroordeelde bij het telen van de hennepplanten (in een eerder stadium) vast te kunnen stellen. In dat licht bezien laat zich ook moeilijk vaststellen welk voordeel de veroordeelde daadwerkelijk uit deze andere feiten heeft behaald.
Gelet op het bovenstaande zal de ontnemingsvordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2019.
mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]