In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in Aalsmeer. Het openbaar ministerie vorderde dat de veroordeelde een bedrag van € 2.258,50 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting in hoger beroep werd echter duidelijk dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs had geleverd dat de veroordeelde daadwerkelijk betrokken was bij andere strafbare feiten die aanleiding gaven voor de ontnemingsvordering. Het hof oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de veroordeelde op de locatie van de hennepteelt niet voldoende was om zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten vast te stellen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en wees de ontnemingsvordering af, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde voordeel had behaald uit andere strafbare feiten. De beslissing van het hof benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontnemingsvorderingen en de noodzaak om de betrokkenheid van de veroordeelde bij strafbare feiten duidelijk aan te tonen.