ECLI:NL:GHAMS:2019:4784

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
23-004031-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingszaak na vrijspraak verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2018. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor diefstal. De rechtbank had de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 1.250,00 aan de Staat ter ontneming van dit voordeel. De verdachte is echter in hoger beroep vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 augustus 2019 heeft de advocaat-generaal opnieuw gevorderd dat de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat zou krijgen. De raadsman van de verdachte heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de vordering van het openbaar ministerie niet ontvankelijk is nu de verdachte is vrijgesproken. Het hof heeft deze argumentatie gevolgd en geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de vordering van het openbaar ministerie afwees. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak benadrukt het belang van de vrijspraak in de onderliggende strafzaak en de gevolgen daarvan voor de ontnemingsvordering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004031-18 (ontneming)
datum uitspraak: 4 september 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-665578-15 tegen de verdachte/veroordeelde
[verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de verdachte/veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 4.520,50.
De verdachte/veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2018 veroordeeld ter zake van kort gezegd- diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 6 november 2018 de verdachte/veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.250,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de verdachte/veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De verdachte/veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 september 2019 vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 1.250,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit, gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak.
Nu de verdachte is vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd in de onderliggende strafzaak, is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2019.
Mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.