ECLI:NL:GHAMS:2019:4718

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
000795-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en ongewenstverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 december 2019 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een gewezen verdachte, die schadevergoeding vroeg voor de ondergane voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift was op 25 juni 2019 ingekomen en de advocaat-generaal heeft op 29 oktober 2019 zijn standpunt kenbaar gemaakt. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. Krämer, was niet aanwezig tijdens de behandeling in raadkamer. De verdachte had schade geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis, die hij op 1 november 2015 had ondergaan. Het hof oordeelde dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de billijkheid, zoals vastgelegd in artikel 90 Sv. Het hof overwoog dat de verdachte in het verleden meerdere keren de strafwet had overtreden en dat hij na zijn ongewenstverklaring in Nederland was gebleven. Ondanks deze omstandigheden kwam de verdachte in aanmerking voor een schadevergoeding, maar het hof besloot om een lagere vergoeding toe te kennen dan gebruikelijk, namelijk € 750,00 voor de ondergane voorlopige hechtenis en € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het hof, die de onverwijlde betekening van de beschikking aan de verzoeker beval. De voorzitter van het hof gaf ook opdracht tot de tenuitvoerlegging van de beschikking, waarbij een totaalbedrag van € 1.300,00 aan de verzoeker moest worden overgemaakt.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000795-19 (89 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-000849-18
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
Geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1970,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. B. Krämer,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 25 juni 2019 ingekomen.
Op 29 oktober 2019 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 21 november 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamerzitting verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
a. schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.905,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 24 mei 2019 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is op 2 september 2015 in verzekering gesteld. Op 3 september 2015 is de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen. Op 1 november 2015 is verzoeker in vrijheid gesteld.
Bij arrest van 24 mei 2019 van dit hof is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard, kort samengevat vanwege de lange duur waarop een uitspraak op pre-justitiële vragen van het Hof van Justitie van de EU betreffende de strafbepaling van artikel 197 Sr op zich laat wachten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In zijn arrest van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566 heeft de Hoge Raad erop gewezen dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een tegemoetkoming en bij het bepalen van de hoogte daarvan een belangrijke rol kan spelen in hoeverre de verdachte de voorlopige hechtenis ‘aan zijne eigen houding te wijten heeft’. Daarmee citeerde de Hoge Raad uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 90 Sv. Voorts is in dit arrest van de Hoge Raad onder meer de volgende passage weergegeven uit de Memorie van Toelichting bij de wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 (waarbij in artikel 89 Sv de term tegemoetkoming is vervangen door schadevergoeding):
‘De beoordeling van de vraag of er grond is voor een vergoeding vindt hier immers niet haar antwoord in de onrechtmatigheid van de overheidsmaatregel, maar in het billijkheidsoordeel, nl. de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking niet voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, maar geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen. (...).’
(Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 3)
Op 4 mei 2005 is verzoeker een beschikking tot ongewenstverklaring van 29 april 2005 uitgereikt. Vanaf die dag heeft op verzoeker de verplichting gerust om Nederland te verlaten. Hieraan heeft verzoeker niet voldaan. Gebleken is dat de Nederlandse overheid (herhaaldelijk) inspanningen heeft verricht ter fine van uitzetting van verzoeker, echter zonder resultaat. Verzoeker heeft na en ondanks zijn ongewenstverklaring in Nederland verbleven en herhaaldelijk de strafwet overtreden. Verzoeker is meermaals strafrechtelijk veroordeeld wegens overtreding van artikel 197 Sr en ook wegens diverse andere strafrechtelijke delicten.
Op 18 december 2015 is verzoeker aangehouden terzake overtreding van artikel 197 Sr. Verzoeker is hiervoor vervolgd. Als gevolg van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging is niet komen vast te staan dat verzoeker de strafwet heeft overtreden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet het geval is. In beginsel komt verzoeker daarom in aanmerking voor een vergoeding van schade die door de vrijheidsbeneming is geleden. In het gedrag van de verzoeker zoals hiervoor weergegeven –in weerwil van de ongewenstverklaring in Nederland verblijven, de strafwet overtreden- ziet het hof echter gronden van billijkheid een aanmerkelijk lagere vergoeding toe te kennen dan de forfaitaire vergoeding zoals vastgesteld door het LOVS.
Het hof zal in dit geval en in soortgelijke gevallen - behoudens bijzondere omstandigheden - als vuistregel een vergoeding hanteren van € 75,00 per week of per deel van een week in voorarrest doorgebracht.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 750,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 89 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Kent op de voet van artikel 591a Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro.
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.A. Duker en A.R.O. Mooy, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 24 december 2019.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.300,00 (duizend driehonderd euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Derdengelden Cooper Advocaten LLP o.v.v. schadevergoeding [verzoeker] (mr. Krämer).
Amsterdam, 24 december 2019.
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.