ECLI:NL:GHAMS:2019:4708

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
23-004327-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzettelijke invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op Curaçao en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in P.I. Lelystad. Hij werd beschuldigd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol op 8 augustus 2018. De tenlastelegging omvatte onder andere het bewegen van anderen om verdovende middelen te vervoeren en het hebben van voorwerpen en middelen die bestemd waren voor het plegen van deze feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de smokkeloperatie, waarbij een medeverdachte cocaïne in haar koffer had. De verdachte heeft de medeverdachte opgehaald van Schiphol en was op de hoogte van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte en dat hij een belangrijke rol speelde in de smokkeloperatie. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004327-18
datum uitspraak: 23 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-157486-18 tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende verdachte en/of haar mededader(s), daartoe
- met een persoon genaamd [medeverdachte 1] afspraken heeft gemaakt om met cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland te vliegen en/of haar hiertoe een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld
- voornoemde [medeverdachte 1] instructies en/of aanwijzingen heeft gegeven en/of afspraken heeft gemaakt met elkaar en/of met anderen en/of
- een foto van voornoemde [medeverdachte 1] heeft gemaakt en/of verstuurd en/of ontvangen
- voornoemde [medeverdachte 1] heeft afgehaald van Schiphol en/of
- voornoemde [medeverdachte 1] heeft vervoerd en/of vervoer heeft geregeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat 1) de verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van verdovende middelen nu, voor zover al kan worden uitgegaan van de verklaring van [medeverdachte 1] (
hierna: [medeverdachte 1]), daaruit niet blijkt dat de verdachte wetenschap van de in de koffer van [medeverdachte 1] aanwezige verdovende middelen heeft gehad en 2) de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] , te weten het afhalen van [medeverdachte 1] , niet gekwalificeerd kunnen worden als medeplegen in de zin van artikel 47, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Relevante feiten en omstandigheden
Het hof neemt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan. Daarbij stelt het hof voorop dat, voor zover de raadsman anders heeft willen betogen, het geen redenen heeft gezien te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] , nu zij direct na haar aanhouding een verklaring heeft afgelegd, in latere verhoren concreet en consistent heeft verklaard, zij ook zichzelf in haar verklaringen niet heeft gespaard en haar verklaring in belangrijke mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Op 8 augustus 2018 wordt een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht [nummer] vanuit Curaçao. In de bodem van de deksel van de koffer van [medeverdachte 1] wordt een transparant pakket aangetroffen. Op basis van de positieve kleurreactie van de cocaïnetest wordt aangenomen dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat, hetgeen na onderzoek door het Douane Laboratorium wordt bevestigd. Hierop is [medeverdachte 1] om 13.11 uur als verdachte van vermoedelijke overtreding van de Opiumwet aangehouden.
Na haar aanhouding maakt [medeverdachte 1] verbalisant [verbalisant] , ongevraagd, duidelijk dat ze haar medewerking wil verlenen om haar afhalers te ontmaskeren. Zij verklaart dat ze van de organisatie van de smokkel van de verdovende middelen de instructie heeft gekregen na het passeren van de douanebalie naar buiten te lopen, dat zij mogelijk zou worden afgehaald door een man met getinte huidskleur, kort geschoren haar en tatoeages en dat zij door haar afhaler zou worden omhelsd. De man die haar zou komen afhalen zou, zo verklaarde zij de volgende dag, bovendien een bloem bij zich hebben. [medeverdachte 1] verklaart dat zij op Curaçao is benaderd met een aanbod door een persoon die zij in haar telefoon heeft opgeslagen als ‘
[naam 1]’. Hij bood haar aan een koffer mee te nemen naar Nederland. Hiervoor zou [medeverdachte 1] een bedrag van € 2.000,- ontvangen. Zij moest zich in het wit kleden en voor haar vertrek is er door ‘
[naam 1]’ een foto van haar gemaakt.
Blijkens zijn eigen verklaring is de verdachte op 8 augustus 2018 met de medeverdachte [medeverdachte 2] (
hierna: [medeverdachte 2]) naar Schiphol gekomen om [medeverdachte 1] op te halen van Schiphol. Hij zou haar kunnen herkennen op basis van een foto die hem op voorhand via Whatsapp is toegezonden en welke hij op zijn beurt aan [medeverdachte 2] heeft getoond. De afspraak met [medeverdachte 2] om haar op Schiphol af te halen is de dag ervoor door hem gemaakt.
Op basis van de bewegende camerabeelden, vastgelegd door het Camera Toezicht Ruimte (CTR) van de Koninklijke Marechaussee, blijkt het volgende over de dag van 8 augustus 2018. Omstreeks 12:13 uur loopt de verdachte samen met [medeverdachte 2] , vanuit parkeergarage P1, via Schiphol Plaza, in de richting van Terminal Aankomst 4. Nog voordat zij hier aankomen gaan de verdachte en [medeverdachte 2] rond 12.16 uur uit elkaar. Nadat de verdachte om 12:17:14 alleen richting aankomsthal 4 loopt, loopt [medeverdachte 2] om 12.20:27 uur alleen in aankomsthal 4 door het beeld en komt hij daar weer alleen om 12:25:03 terug in beeld met bloemen in zijn hand, waarna om 12:27:10 te zien is dat de verdachte ook in aankomsthal 4 in beeld is, terwijl [medeverdachte 2] zich aan de andere kant van de wachtende menigte bevindt. Om 12:50:01 staat [medeverdachte 2] nog steeds alleen bij aankomsthal 4. Om 13:11:27 wordt de verdachte weer alleen in aankomsthal 4 gezien, waarna hij om 13:16:57 richting de toiletten loopt en later weer terugkomt, waarna hij om 13:21 uur en 13:29 uur alleen post vat tegen een zuil in aankomsthal 4. Om 13:32:23 zijn zowel de verdachte als [medeverdachte 2] zichtbaar in aankomsthal 4, maar kennelijk weer niet bij elkaar. Om 13:52.01 uur loopt de verdachte weg in de richting van aankomsthal 3 en vervolgens naar de Burger King.
Gebleken is dat de verdachte en [medeverdachte 2] gedurende deze tijd door middel van Whatsapp contact hebben, waarbij de verdachte [medeverdachte 2] onder meer – kort nadat zij uit elkaar gaan - opdracht geeft om een bloem te gaan kopen.
Nadat [medeverdachte 1] het voor het publiek toegankelijke gedeelte van Terminal Aankomst 4 betreedt, wordt zij door [medeverdachte 2] om 14:01 uur benaderd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] omhelzen elkaar, [medeverdachte 2] overhandigt de bloemen en maakt een beweging alsof hij iets in haar oor fluistert, waarna ze elkaar wat ongemakkelijk twee kussen geven. Blijkens haar verklaring vroeg [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] om hem tijdens de omhelzing te kussen “om het goed te laten lijken”. Vervolgens neemt [medeverdachte 2] de bagagekar van [medeverdachte 1] over, waarna zij gezamenlijk in de richting van Schiphol Plaza en, vervolgens, in de richting van parkeergarage P1 lopen.
In de parkeergarage voegt de verdachte zich bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] herkent de verdachte, nu zij hem eerder op Curaçao heeft gezien terwijl hij in gesprek was met ‘
[naam 1]’, de organisator van het drugstransport. Blijkens haar verklaring gaf ook de verdachte blijk van herkenning.
De bagage van [medeverdachte 1] wordt in de kofferbak van een personenauto geplaatst, waarna de verdachte als bestuurder en [medeverdachte 1] als passagier plaatsneemt. Hierop zijn de verdachte en [medeverdachte 2] aangehouden.
De verdachte heeft [medeverdachte 1] tijdens de aanhouding opgedragen te zeggen dat ze niets wist, dat “het ding” niet van hem was en dat ze niet wist van wie “het ding was”. Na aanhouding is onder de verdachte een bedrag van € 2.205,-, in verschillende coupures, aangetroffen en in beslag genomen.
Niet is gebleken dat er iemand anders op Schiphol aanwezig is geweest die [medeverdachte 1] , in plaats van de verdachte en [medeverdachte 2] , had moeten afhalen.
Oordeel van het hofAd 1) Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden overweegt het hof dat de verdachte degene was die, samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] met haar koffer met inhoud op Schiphol kwam afhalen en dat hij wist dat [medeverdachte 1] verdovende middelen in haar koffer bij zich zou hebben. Daarbij betrekt het hof de omstandigheid dat:
  • [medeverdachte 1] de verdachte op Curaçao heeft gezien terwijl hij in gesprek was met de organisator van het transport;
  • [medeverdachte 1] door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] werd afgehaald volgens een op voorhand afgesproken procedure;
  • de organisator op Curaçao een foto van [medeverdachte 1] heeft gemaakt terwijl tevens op voorhand een foto van [medeverdachte 1] naar de verdachte is gestuurd, welke hij op zijn beurt aan [medeverdachte 2] heeft getoond;
  • de verdachte derhalve voorafgaand aan de invoer in contact stond met de andere betrokkene(n) bij het transport;
  • de verdachte zich ondanks het gezamenlijke doel [medeverdachte 1] van Schiphol te halen gedurende ongeveer zeven kwartier gescheiden van [medeverdachte 2] heeft opgesteld in of nabij aankomsthal 4, terwijl hij op momenten zicht hield op de uitgang bij de aankomsthal en zij beiden voortdurend via Whatsapp contact onderhielden over de op te halen [medeverdachte 1] , zonder dat de verdachte een aannemelijke reden heeft gegeven waarom hij zich gedurende die tijd zodanig van [medeverdachte 2] distantieerde;
  • de verdachte, zonder aannemelijk geworden verklaring, ruim € 2000,- bij zich had terwijl [medeverdachte 1] eenzelfde bedrag voor het transporteren van de verdovende middelen zou ontvangen;
  • het hof het onaannemelijk acht dat drugskartels een dergelijk hoeveelheid verdovende middelen in de handen van onwetende afhalers zouden laten vallen.
De verklaring van de verdachte, dat hij op verzoek van een zekere [naam 2] , volgens de verdachte een vriend van hem, diens vriendin kwam ophalen, acht het hof ongeloofwaardig, nu de verdachte over deze [naam 2] verder niets relevants heeft kunnen verklaren en daarnaast [medeverdachte 1] zelf heeft verklaard helemaal geen [naam 2] te kennen.
Tot slot doet hetgeen is aangevoerd over vermeende onjuistheden in de verklaringen van [medeverdachte 1] over wanneer zij de verdachte exact op Curaçao zou hebben gezien, niet af aan de geloofwaardigheid van haar verklaring dat zij de verdachte onder de door haar geschetste omstandigheden heeft ontmoet voorafgaand aan haar vertrek naar Nederland.
Voor de stelling van de raadsman dat de verdachte op 23 juli 2018 vanuit Curaçao naar Nederland is teruggekeerd en dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de bewuste ontmoeting tussen [naam 1] en de verdachte, waarvan [medeverdachte 1] getuige is geweest, op 24 juli 2018 zou hebben plaatsgevonden, is geen steun te vinden in het procesdossier en dit is ook niet anderszins aannemelijk geworden.
Ad 2) Naar het oordeel van het hof bevat het dossier, zoals hiervoor uiteengezet, voldoende bewijs dat de verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd voorafgaand aan en gedurende en na de (verlengde) invoer van cocaïne door [medeverdachte 1] op 8 augustus 2018. Anders dan de raadsman heeft bepleit acht het hof deze bijdrage van voldoende gewicht om aangemerkt te worden als medeplegen, in die zin dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De verdachte is een belangrijke schakel geweest in de (verlengde) invoer van cocaïne. Dat [medeverdachte 2] zelf niet kan worden aangemerkt als voorbereider van de (verlengde) invoer doet aan dit medeplegen niet af.
De tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 8 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht, in het geval van een bewezenverklaring, een gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht daarbij een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een lange proeftijd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf te combineren met een taakstraf. Uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden op te leggen, overeenkomstig de aan [medeverdachte 1] opgelegde gevangenisstraf. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte een grotere rol binnen de organisatie heeft gespeeld en heeft hij gewezen op de medische toestand en de thuissituatie van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ongeveer 1.700 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich mee en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd voor het invoeren van een hoeveelheid van 1.500 tot 2.000 gram aan harddrugs. Die hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
In strafverhogende zin wordt daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachten enige rol spelen binnen de organisatie. Daarbij kunnen verschillende factoren een bijzondere rol spelen, waaronder het betrekken van anderen bij de smokkel en de geraffineerdheid van het transport. De verdachte is zowel vooraf als achteraf bij het transport betrokken geweest. Daarnaast heeft de verdachte medeverdachte [medeverdachte 2] mee naar Schiphol genomen en hem aldaar, per telefoon, instructies gegeven. Het hof acht derhalve het oordeel gerechtvaardigd dat de verdachte enige rol binnen de organisatie heeft gespeeld.
Gelet op het voorgaande wordt in de oriëntatiepunten van de LOVS in dergelijke gevallen een gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden als passend geacht.
Anders dan de raadsman heeft het hof in de thuis- of medische situatie van de verdachte geen redenen gezien om tot een lagere strafoplegging te komen nu, zoals door de raadsman ter terechtzitting ook is medegedeeld, hem de noodzakelijke medische zorg is aangeboden maar de verdachte hiervan, om hem moverende redenen, geen gebruik heeft willen maken.
In het voorgaande ligt besloten dat, gelet op de ernst van het feit, de gevolgen die dit soort feiten met zich meebrengen en de recidive, niet kan worden volstaan met een straf zoals door de raadsman in verschillende modaliteiten is verzocht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2019.
mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]