ECLI:NL:GHAMS:2019:4696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
23-001677-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 23 juni 2018 te Haarlem, waarbij hij de benadeelde in het gezicht had geslagen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren. De verdachte ontkende de mishandeling en verklaarde dat hij op het moment van de vechtpartij in een koffiehuis was. Het hof verwierp dit verweer, omdat de verklaringen van de aangever en getuigen overtuigend waren. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen en legde de straf op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 570,22, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof legde ook een verplichting op tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001677-19
Datum uitspraak: 24 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-025811-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Haarlem, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door een of meermalen te slaan/stompen tegen/in het gezicht, althans tegen/op het hoofd, en/of tegen/op het lichaam van die [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een ter terechtzitting gevoerd verweer bespreekt en tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bespreking van ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij de aangever heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat hij die nacht in een koffiehuis zat. Hij had eten besteld bij het eetcafé van zijn broer in de [straat] te Haarlem. Omdat de bezorging van het eten lang duurde heeft hij zijn broer gebeld. Hij hoorde toen dat er ruzie was en is er vervolgens in zijn auto, een Porsche Panamera, heengegaan. Toen hij de straat in reed zag hij dat er ruzie was en dat het een chaos was. De verdachte heeft gevraagd wie er ruzie had gehad en heeft gezien dat nog iets werd gegooid, dat er nog een klap werd uitgedeeld en dat er in het Turks werd gescholden. De verdachte heeft niemand aangeraakt.
Het hof verwerpt dit verweer, omdat hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waarbij het hof aantekent dat het geen reden ziet om aan de verklaring van de aangever en de waarnemingen en verklaringen van de getuige [getuige 1] en [getuige 2] te twijfelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2018 te Haarlem, [benadeelde] heeft mishandeld door eenmaal te slaan in het gezicht van die [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, te voldoen in vijf maandelijkse termijnen van € 150,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft, gelet op de draagkracht van de verdachte, verzocht een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Hij heeft een persoon, die na een vechtpartij naar huis wilde gaan, in zijn gezicht geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn toegebracht. Het incident zal niet alleen het slachtoffer angst hebben ingeboezemd, maar ook bij omstanders gevoelens van onveiligheid teweeg hebben gebracht. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.606,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 570,22. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 320,22 (broek, reiskosten en fiets) aan materiële schade. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op
€ 250,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot die bedragen zal worden toegewezen. Het toe te wijzen totaalbedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 570,22 (vijfhonderdzeventig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 320,22 (driehonderdtwintig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 570,22 (vijfhonderdzeventig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 320,22 (driehonderdtwintig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
23 juni 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 december 2019.
Mr. M.L.M. van der Voet en mr. H.S.G. Verhoeff zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]