4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“7. In geschil is of eiser recht heeft op een hogere aftrek wegens weekenduitgaven voor gehandicapten, of eiser recht heeft op een hogere aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en of voor de bezwaarfase recht op een proceskostenvergoeding bestaat. De aftrek specifieke zorgkosten ziet in beroep enkel op de aftrek van kosten voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van zieke personen. Ter zitting heeft eiser zijn standpunten met betrekking tot de aftrek van kosten voor extra kleding en beddengoed en de aftrek van extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet laten vallen en is hij akkoord gegaan met de door verweerder voorgestelde aftrek van kosten voor vervoer van € 35 en de aftrek van kosten voor hulpmiddelen van € 74. Verder is verweerder in het verweerschrift volledig tegemoet gekomen aan de door eiser geclaimde aftrek van kosten van farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts van € 8
.
(…)
Aftrek van kosten voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van zieke personen
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op aftrek van € 800 ter zake van kosten voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen, namelijk zijn zoon. Verweerder heeft dit standpunt bestreden.
12. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), komen uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde voor aftrek in aanmerking, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer. Op grond van het zesde lid van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 worden de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, in aanmerking genomen, indien wordt gereisd: a) per auto anders dan per taxi: voor € 0,19 per kilometer, en b) op andere wijze: voor de werkelijke kosten.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor het reizen per auto om zijn zoon te bezoeken. Eiser beschikte in het onderhavige jaar namelijk niet over een auto. Het enkele feit dat eiser een rijbewijs heeft is onvoldoende om aan te nemen dat hij kosten heeft gemaakt voor het reizen per auto. Ook is het niet aannemelijk dat eiser, zoals hij heeft gesteld, gebruik heeft gemaakt van de auto van (een van) zijn andere zoon(s) nu verweerder heeft betwist dat (een van) de andere zoon(s) beschikte(n) over een auto en eiser niet het van hem verlangde bewijs heeft geleverd waaruit het tegenovergestelde blijkt met betrekking tot het onderhavige jaar. Aangezien eiser niet heeft toegelicht op welke andere wijze hij heeft gereisd om zijn zoon te bezoeken en niet heeft onderbouwd welke kosten hij in verband daarmee heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen recht heeft op aftrek van kosten voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van zieke personen.
Aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten
14. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op aftrek van € 1.208 ter zake van weekenduitgaven voor gehandicapten. Verweerder heeft in de bezwaarfase een aftrek verleend van € 600 en stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op een hogere aftrek.
15. Op grond van artikel 6.25, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn weekenduitgaven voor gehandicapten, voor zover hier van belang, de extra uitgaven die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind te verzorgen, mits dit kind 21 jaar of ouder is en doorgaans in een inrichting verblijft. Artikel 20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) bepaalt dat iemand voor de toepassing van artikel 6.25 van de Wet IB 2001 als ernstig gehandicapt wordt beschouwd indien hij gelet op zijn beperkingen aanspraak maakt op opname in een bij of krachtens de Wet langdurige zorg geregelde intramurale inrichting.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat de zoon van eiser, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, moet worden beschouwd als ernstig gehandicapt.
17. Nadere regels met betrekking tot het in aanmerking te nemen bedrag zijn opgenomen in artikel 6.26 van de Wet IB 2001 juncto artikel 40 van de Uitvoeringsregeling. De weekenduitgaven voor gehandicapten worden gesteld op a) € 10 per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige, alsmede b) € 0,19 per kilometer voor het vervoer per auto van de gehandicapte door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft.
18. Verweerder heeft eiser een aftrek verleend van € 600 in verband met de verzorging van zijn zoon. Verweerder is daarbij uitgegaan van twintig weekenden à drie dagen (= 20 x 3 x € 10 = € 600). Voor de stelling van eiser dat nu aannemelijk is dat zijn zoon in 2015 20 keer bij hem op bezoek is geweest, hij voor die 20 keer recht heeft op een forfaitaire aftrek van € 0,19 per kilometer ongeacht hoe er is gereisd, is geen steun te vinden in de tekst van artikel 40 van de Uitvoeringsregeling. Eiser heeft in dit verband voorts gewezen op de verklaring van [H] van woonzorginstelling [De E] . In de verklaring is te lezen dat de zoon met de bus naar eiser toe ging, werd opgehaald door zijn familie of werd afgezet in [Z] door een medewerker van de woonzorginstelling. Gelet op het bepaalde in artikel 6.26 van de Wet IB 2001 juncto artikel 40 van de Uitvoeringsregeling is de rechtbank van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor het vervoer per auto om zijn zoon op te halen en terug te brengen. Uit de verklaring van [H] volgt namelijk niet dat eiser zijn zoon ophaalde met de auto, er wordt enkel gesproken over ‘zijn familie’. Ook acht de rechtbank hierbij, evenals bij de aftrek van kosten voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van zieke personen, van belang dat eiser in het onderhavige jaar niet over een auto beschikte. Artikel 40 van de Uitvoeringsregeling voorziet naar de letter niet in aftrek van kosten voor vervoer door een ander dan de belastingplichtige, zoals medewerkers van de instelling, dan wel met een ander vervoermiddel dan een auto, zoals per bus, waarbij de rechtbank overigens opmerkt dat ook niet aannemelijk is gemaakt dat en welke kosten op eiser hebben gedrukt voor het op deze wijze ophalen of terugbrengen van de zoon. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen recht heeft op een hogere aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de door verweerder in beroep verleende aftrek, heeft eiser recht op een aftrek specifieke zorgkosten van (€ 35 + € 74 + € 8 =) € 117. De verhoging van 40% en de drempel van € 237 daarbij in aanmerking nemende, leidt dit niet tot een aftrek van specifieke zorgkosten dan wel een vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Daarnaast heeft eiser gelet op het voorgaande geen recht op een hogere aftrek ter zake van weekenduitgaven voor gehandicapten. De uitspraak op bezwaar blijft op deze punten gehandhaafd.
Proceskostenvergoeding bezwaarfase
20. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de in de bezwaarfase gemaakt proceskosten terwijl verweerder in de uitspraak op bezwaar op het punt van de weekenduitgaven voor gehandicapten deels tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiser.
21. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank overweegt het volgende.
22. In de aanslagregelende fase heeft verweerder vragen aan eiser gesteld. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 1 augustus 2016, maar heeft daarbij, ten aanzien van de weekenduitgaven voor gehandicapten enkel het adres en het telefoonnummer van woonzorginstelling [De E] overgelegd. Vervolgens heeft verweerder aan eiser per brief van 3 oktober 2016 zijn voornemen af te wijken van de aangifte gestuurd waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld vóór 18 oktober 2016 te reageren. Eiser heeft niet gereageerd. Met dagtekening 18 november 2016 is de aanslag opgelegd. In de bezwaarfase, na het indienen van het bezwaarschrift en na het hoorgesprek, heeft eiser een verklaring overgelegd van [H] , namens de directie van woonzorginstelling [De E] , waarin zij verklaart dat de zoon van eiser gemiddeld twee keer per maand voor gedurende een of twee nachten bij eiser en zijn echtgenote verbleef. Op grond van deze verklaring heeft verweerder de aftrek van € 600 verleend.
23. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de aanslag is herzien wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Dat eiser de aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten in zijn aangifte heeft opgenomen doet hieraan niet af. Hiermee is immers niet aannemelijk gemaakt dat eiser recht heeft op de aftrek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Ook op dit punt blijft de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.”