Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van mishandeling.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 december 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. de Klerk, had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieambtenaar (beklaagde) die hem zou hebben mishandeld tijdens zijn aanhouding op 3 februari 2018. Klager stelde dat hij tijdens de aanhouding een nekklem had gekregen, waardoor hij zijn bewustzijn verloor en pijn aan zijn keel overhield. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen, en het hof heeft de zaak behandeld in raadkamer op 20 november 2019.
Het hof heeft de beschikbare stukken, waaronder het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal en het dossier van de politie, bestudeerd. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager zijn beklag toegelicht, maar de advocaat-generaal vond geen aanleiding om het eerdere advies te herzien. Het hof heeft vastgesteld dat er geen camerabeelden van het incident beschikbaar waren en dat er geen medische verklaring was opgemaakt kort na het voorval. Klager had niet betwist dat zijn aanhouding rechtmatig was, en het hof concludeerde dat de politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn functie handelde.
Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de beklaagde een nekklem had toegepast die de ademhaling van klager bemoeilijkte. De verklaringen van klager en de getuigen waren niet voldoende om aan te nemen dat het geweld dat was toegepast niet noodzakelijk, adequaat en proportioneel was. Gezien deze overwegingen heeft het hof besloten dat er geen reden was om de officier van justitie te bevelen tot vervolging over te gaan. Het beklag werd ongegrond verklaard en het hof wees het beklag af.