ECLI:NL:GHAMS:2019:4595

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
K19/230171
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex artikel 12 Sv inzake politiegeweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 december 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. de Klerk, had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieambtenaar (beklaagde) die hem zou hebben mishandeld tijdens zijn aanhouding op 3 februari 2018. Klager stelde dat hij tijdens de aanhouding een nekklem had gekregen, waardoor hij zijn bewustzijn verloor en pijn aan zijn keel overhield. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen, en het hof heeft de zaak behandeld in raadkamer op 20 november 2019.

Het hof heeft de beschikbare stukken, waaronder het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal en het dossier van de politie, bestudeerd. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager zijn beklag toegelicht, maar de advocaat-generaal vond geen aanleiding om het eerdere advies te herzien. Het hof heeft vastgesteld dat er geen camerabeelden van het incident beschikbaar waren en dat er geen medische verklaring was opgemaakt kort na het voorval. Klager had niet betwist dat zijn aanhouding rechtmatig was, en het hof concludeerde dat de politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn functie handelde.

Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de beklaagde een nekklem had toegepast die de ademhaling van klager bemoeilijkte. De verklaringen van klager en de getuigen waren niet voldoende om aan te nemen dat het geweld dat was toegepast niet noodzakelijk, adequaat en proportioneel was. Gezien deze overwegingen heeft het hof besloten dat er geen reden was om de officier van justitie te bevelen tot vervolging over te gaan. Het beklag werd ongegrond verklaard en het hof wees het beklag af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K19/230171 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde:
mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 17 april 2019 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 12 september 2019 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 21 mei 2019.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 20 november 2019 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door mr. M. de Klerk voormeld, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Hetgeen uit het dossier naar voren komt
Twee politiemensen, beklaagde en een collega hebben klager op 3 februari 2018 aangehouden op verdenking van een woninginbraak en naar het politiebureau overgebracht. Nadat klager was gefouilleerd, werd hij door beklaagde en diens collega (hierna: de hoofdagent) naar zijn cel geleid. Volgens klager is hij toen mishandeld door beklaagde die een nekklem op hem toepaste. Hij heeft daarvan aangifte gedaan op 25 april 2018.
Klager is een man met een fors postuur. Op de politie wekte hij de indruk onder invloed van alcohol te zijn; hij schreeuwde en uitte bedreigingen naar iedereen in zijn omgeving. Klager heeft zelf verklaard dat hij alcohol had gedronken en drie XTC-tabletten had geslikt; hij was, zoals hij het zelf zegt, “ verrot”. Hij heeft ook gezegd dat hij weet dat hij die avond lastig was.
Uit de verklaringen van beklaagde, diens collega, de hulpofficier en twee arrestantenbewaarders kan worden afgeleid dat klager op het politiebureau niet erg meewerkend was. Toen de hulpofficier de opdracht gaf om klager van de fouilleringskamer naar een cel te brengen wilde klager de kamer niet verlaten en zwaaide hij met zijn armen. Beklaagde deed toen zijn rechterarm om de nek van klager en hield diens hoofd en nek stevig vast; de hoofdagent legde een ‘armklem’ aan bij klager en samen geleidden zij klager zo in een voorovergebogen houding naar de cel.
Klager heeft verklaard dat hij toen hij naar zijn cel werd gebracht vanuit het niets een nekklem kreeg. Hij verloor zijn bewustzijn; toen hij zich voelde wegzakken, hoorde hij iemand zeggen: “Laat hem los. Zijn ogen. Want anders zijn we hem zo kwijt.” Toen hij de volgende dag bijkwam, had hij pijn aan zijn keel en kon niet meer slikken. Een politiearts heeft naar zijn keel gekeken en gezegd dat het een kneuzing was.
Beklaagde heeft betwist dat hij de nek van klager heeft afgeklemd. Het ging volgens beklaagde niet om een ‘nekklem’, waarbij zoveel druk wordt uitgeoefend dat de ademhaling wordt bemoeilijkt, maar om, zoals een andere betrokkene dat noemt: ”nekcontrole”.
Twee van de drie andere aanwezigen hebben gezegd geen nekklem te hebben gezien, de derde kan zich de toedracht van de insluiting niet meer herinneren.
Volgens de verklaringen konden beklaagde en de hoofdagent de armen en benen van klager met moeite in bedwang houden tot hij in zijn cel was en bleef hij tijdens het lopen schelden; klager heeft niet het bewustzijn verloren.
De hoofdagent heeft gehoord dat de hulpofficier “losser” of iets degelijks heeft gezegd; hij weet niet of dit sloeg op de arm om de nek van klager of de armklem. De hulpofficier zelf en de anderen kunnen zich niet meer herinneren of iets dergelijks gezegd is of hebben het niet gehoord.
De politiearts heeft desgevraagd schriftelijk verklaard dat hij klager op 3 februari 2018 in het arrestantencomplex heeft bezocht maar hem toen niet aan de keel heeft onderzocht.
Op 19 april 2018, toen bekend werd dat klager aangifte zou doen, heeft de politie de op 3 februari 2018 in het cellencomplex gemaakte cameraopnamen opgevraagd. De beelden bleken niet meer beschikbaar te zijn; de bewaartermijn van 30 dagen was verstreken.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
De overwegingen van het hof
Er zijn geen camerabeelden van het incident bewaard gebleven. Er is evenmin kort na het gebeurde een medische verklaring opgemaakt door een arts met betrekking tot de gezondheidstoestand van klager. Het hof kan daardoor voor de beoordeling van het beklag alleen uitgaan van de verklaringen van klager, beklaagde en de getuigen.
Klager heeft niet betwist dat zijn aanhouding en zijn insluiting in een politiecel rechtmatig waren. Het is duidelijk dat klager lastig was en zich verzette toen hij naar de cel werd gebracht. Onder die omstandigheden mocht beklaagde zijn arm om de nek van klager slaan en hem stevig vasthouden.
Er zijn geen aanwijzingen dat beklaagde een nekklem waarmee de ademhaling van klager bemoeilijkt werd heeft toegepast.
Beklaagde heeft dat betwist en geen van de getuigen heeft dat gezien. Evenmin is destijds letsel aan of bij de hals van klager vastgesteld.
De enkele omstandigheid dat mogelijk iemand “losser” heeft gezegd, maakt dit niet anders.
Bij deze stand van zaken verwacht het hof dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen tot de conclusie zou komen dat het door beklaagde tegen klager toegepaste geweld noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest. De strafrechter zou dan niet tot een veroordeling van beklaagde wegens mishandeling komen.
Er zijn geen aanknopingspunten voor verder onderzoek dat mogelijk tot een ander oordeel kan leiden.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
23 december 2019 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en A.M.P. Geelhoed, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.