ECLI:NL:GHAMS:2019:4550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
23-000571-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van gronden in hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake cocaïnehandel

Op 17 december 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 februari 2019 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1989, die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne gedurende een periode van drie maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin een gevangenisstraf van zes maanden was opgelegd. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, geëist, naast een taakstraf van 200 uur.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met verbeterde en aangevulde gronden. De verdediging voerde aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een ernstige doorkruising zou zijn van de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, die momenteel een halfjaarcontract heeft bij een installateursbedrijf. De verdachte heeft verklaard dat hij cocaïne heeft gedeald om zijn motorsportactiviteiten te financieren, maar het hof oordeelt dat deze beweegreden opportunistisch is en onvoldoende rekening houdt met de gevolgen van zijn daden voor anderen.

Het hof concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet voldoende zijn om van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien. De opgelegde straf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, wordt als passend en geboden beschouwd. Het hof bevestigt derhalve het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000571-19
datum uitspraak: 17 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-117309-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de gronden waarop de beslissing tot strafoplegging berust zal verbeteren en aanvullen.

Strafbaarheid van de feiten

In het voormelde vonnis heeft de rechtbank, in het kader van de motivering van de kwalificatiebeslissing van feit 2 op pagina 5 van het vonnis, een uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2014 aangehaald. De vindplaats van dat arrest is ECLI:NL:HR:2014:714.

Oplegging van straf

In aanvulling op de strafmotivering in het vonnis overweegt het hof het volgende.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat indien aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, dit een ernstige doorkruising van de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte betekent. Immers heeft de verdachte momenteel een halfjaarcontract bij een installateursbedrijf met uitzicht op een contract voor onbepaalde tijd, welke baan hij blijkens een schriftelijke verklaring van zijn werkgever [werkgever] kwijtraakt als hij in detentie raakt. Daarnaast blijkt uit een schriftelijke verklaring van de budgetbeheerder van de verdachte, [naam], dat de schuldenlast van de verdachte weliswaar nu stabiel en onder controle is, maar dat bij baanverlies beslagleggingen en/of boedelbeslag dreigt. Bovendien worden de consequenties van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten al door hem gevoeld, nu hij wordt lastiggevallen door de personen die hem eerder hebben uitgenodigd drugs te dealen, hij eerder is ontslagen omdat hem gevangenisstraf boven het hoofd hing en hij van de hele situatie stress ondervindt. Gelet op het voorgaande, wordt het hof uitgenodigd alternatieven voor onvoorwaardelijke gevangenisstraf te overwegen.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft gedurende een periode van drie maanden cocaïne gedeald. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij daartoe is overgegaan om zijn activiteiten in de motorsport te kunnen bekostigen. Die beweegreden getuigt van een opportunisme aan de kant van de verdachte, dat zo ver gaat dat hij kennelijk zich de levens en gezondheid van de mensen die verslaafd zijn geraakt aan cocaïne minder heeft aangetrokken dan het financieren van zijn hobby. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voornamelijk aandacht gevraagd voor de consequenties die een gevangenisstraf voor hem zou hebben. Veel gevoel voor de ernstige gevolgen van de cocaïneverslaving van (een gedeelte van) zijn klanten voor hen en voor derden heeft hij niet getoond.
In gevallen als deze wordt voor het dealen van harddrugs gedurende een periode van minder dan drie maanden veelal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan witwassen en (meermalen) aan ongeoorloofd wapenbezit. De door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden bieden onvoldoende aanknopingspunten om van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de rechtbank opgelegd af te zien. Het moet voor de verdachte na het uitzitten van zijn straf in beginsel mogelijk zijn weer werk en een woning te vinden.
Alles afwegende acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2019.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]