In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2013. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.566. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de rechtbank in haar uitspraak van 20 februari 2018 het beroep gedeeltelijk gegrond verklaarde. De rechtbank heeft de aanslag IB/PVV verminderd tot € 31.165, maar de aanslag Zvw gehandhaafd.
In hoger beroep heeft belanghebbende enkel de hoogte van de aftrek voor specifieke zorgkosten aan de orde gesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2013 zorgkosten heeft gemaakt, waaronder kosten voor acupunctuurbehandelingen en vervoerskosten voor medische bezoeken. De inspecteur heeft in de bezwaarfase een aftrek voor specifieke zorgkosten van € 482 verleend, maar belanghebbende heeft in hoger beroep een hogere aftrek geclaimd. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de kosten voor acupunctuur en homeopathie niet in aanmerking heeft genomen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten op hem hebben gedrukt.
Het Hof heeft de aanslag IB/PVV verminderd tot € 29.875, rekening houdend met de geclaimde zorgkosten. Tevens heeft het Hof geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding in hoger beroep, omdat de noodzaak tot het instellen van hoger beroep voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende, die niet tijdig het vergoedingenoverzicht heeft verstrekt. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2019.