ECLI:NL:GHAMS:2019:4527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
K19/230095
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex artikel 12 Sv inzake politiegeweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.P.A. van Schaik, heeft een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen drie politiemensen, die hij beschuldigt van mishandeling tijdens zijn aanhouding op 11 januari 2018. Klager had aangifte gedaan van mishandeling, waarbij hij stelde dat de beklaagden hem hadden geschopt en geslagen tijdens zijn aanhouding. De advocaat-generaal heeft in een verslag van 9 juli 2019 geadviseerd het beklag af te wijzen.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 17 juli 2019 heeft klager zijn beklag toegelicht, waarbij hij ondersteund werd door zijn advocaat. De beklaagden, die in burgerkleding waren, hebben verklaard dat zij klager hebben aangehouden omdat hij bekend stond als straatrover en mogelijk een mes bij zich had. Klager heeft verklaard dat hij dacht dat hij door vijanden werd achtervolgd en zich verzette tegen de aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokken politiemensen bevoegd zijn om gepast geweld te gebruiken in de rechtmatige uitoefening van hun functie.

Het hof heeft de rechtmatigheid van de aanhouding en het gebruik van geweld beoordeeld. Het hof concludeert dat het toegepaste geweld, in dit geval het geven van klappen tegen het hoofd van klager en het naar de grond brengen, noodzakelijk en gepast was gezien de omstandigheden. Klager had zich willen onttrekken aan zijn aanhouding en er waren aanwijzingen dat hij gewelddadig kon zijn. Het hof heeft daarom geoordeeld dat er geen reden is om de officier van justitie te bevelen tot vervolging over te gaan. Het beklag is ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K19/230095 van
[Klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde:
mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 25 februari 2019 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[Beklaagde 1] [Beklaagde 2] en [Beklaagde 3](hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 9 juli 2019 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 8 mei 2019.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 17 juli 2019 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door mr. A. van der Poel, advocaat te Veenendaal in raadkamer verschenen. Klager heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Op 20 november 2018 is beklaagde [Beklaagde 3] in raadkamer verschenen. Hij heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Beklaagden zijn politiemensen. Op 11 januari 2018 hielden zij, met toestemming van de officier van justitie, klager buiten heterdaad aan op verdenking van een woningoverval waarbij een oude vrouw met een mes was bedreigd en beroofd.
Klager heeft op 14 maart 2018 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door beklaagden bij zijn aanhouding. Beklaagden hebben hem geschopt en met vuisten op zijn hoofd geslagen.
Uit de verklaringen van beklaagden komt het volgende naar voren.
Klager was bij de politie bekend als straatrover die een mes gebruikte.
Beklaagden waren in burger gekleed. Zij stonden voor de deur van een gang die naar flatboxen leidde te wachten tot klager naar buiten zou komen. Toen de deur open ging en beklaagden klager zagen, riep [Beklaagde 2] dat zij van de politie waren. Klager draaide zich om en rende de smalle gang in. Beklaagden renden achter hem aan, [Beklaagde 3] als eerste, daarna [Beklaagde 2] en ten slotte [Beklaagde 1] . De onderlinge afstanden waren klein. [Beklaagde 3] riep iets als: stop, politie. Bij een knik in de gang greep [Beklaagde 3] klager bij zijn kleding, ter hoogte van diens rechterschouder. [Beklaagde 3] voelde dat klager zich klein maakte en zijn armen tegen zijn lichaam trok. [Beklaagde 3] sloeg twee keer met de vlakke hand op het hoofd van klager en riep dat klager zijn handen moest laten zien. [Beklaagde 3] bracht klager gecontroleerd naar de grond.
Klager kwam op zijn buik tussen [Beklaagde 3] en [Beklaagde 2] op de grond terecht. [Beklaagde 2] en [Beklaagde 1] pakten ieder een arm van klager vast, [Beklaagde 3] concentreerde zich op de benen van klager. [Beklaagde 2] voelde dat klager omhoog wilde komen. [Beklaagde 3] duwde klager terug op de grond. [Beklaagde 2] concentreerde zich op de handen van klager. Hij hoorde klager kreunen toen hij met [Beklaagde 1] klagers handen onder controle bracht door middel van overstrekking. [Beklaagde 2] en [Beklaagde 3] brachten de boeien aan bij klager.
[Beklaagde 3] heeft betwist dat hij klager heeft geschopt. [Beklaagde 2] en [Beklaagde 1] hebben verklaard dat zij klager niet hebben geslagen of geschopt; zij hebben niet gezien dat [Beklaagde 3] klager heeft geslagen of geschopt. Het gebeurde allemaal snel, beklaagden schatten de duur van de aanhouding, van het inzetten van de achtervolging tot en met het boeien van klager, tussen minder dan 30 seconden tot maximaal een minuut.
[Beklaagde 3] heeft in raadkamer uitgelegd dat, omdat klager bekend stond als gewelddadig en bekend was als drager van een mes, hij bij de aanhouding direct de handen van klager zien. Ondanks de sommatie zijn handen te laten zien, hield klager deze onder zijn lichaam. Omdat beklaagde wilde zien of klager een mes droeg, gaf hij klager de klappen, op het hoofd.
Klager heeft verklaard dat hij, toen hij de deur open deed, dacht dat daar twee vijanden stonden. Hij rende terug de gang in en werd achtervolgd. Toen hij stil stond om te kijken wat de mannen van hem wilden, begonnen zij hem met vuisten op gezicht en achter de oren te slaan. Hij voelde overal pijn. Ook schopten zij hem. Dit duurde ongeveer dertig seconden. Door de slagen en schoppen viel hij op de grond. Toen riepen de mannen dat zij van de politie waren. Op de vraag waar hij zijn wapen had, antwoordde hij dat hij geen wapen had. Toen hij werd geboeid, kwam er een derde agent bij.
In raadkamer hebben klager en zijn advocaat op (onduidelijke) foto’s van klager die bij de aangifte zijn gevoegd aangewezen waar zwellingen aan bovenlip en op de rechter bovenarm te zien zouden zijn. Zij hebben toegelicht dat klager letsel aan een zenuw bij een wenkbrauw heeft opgelopen, die daardoor blijft bewegen. De advocaat van klager heeft meegedeeld dat er geen betere foto’s beschikbaar zijn waarop het letsel van klager duidelijk zichtbaar is en evenmin een medische verklaring.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
De overwegingen van het hof
Klager heeft de rechtmatigheid van zijn aanhouding niet bestreden. Hij meent dat er geen noodzaak was om hem te schoppen en te slaan, omdat hij geen geweld heeft gebruikt en zich niet heeft verzet.
Klager gaat eraan voorbij dat verzet niet uitsluitend kan bestaan uit het gebruik van geweld of het bieden van fysieke tegenstand. Verzet kan ook het onthouden van medewerking omvatten.
Uit de stukken komt naar voren dat klager zich heeft willen onttrekken aan zijn aanhouding. Hoewel beklaagden riepen dat zij van de politie waren, ging klager er vandoor. De politie hield op basis van de informatie over klager rekening met de mogelijkheid dat hij een mes bij zich zou kunnen hebben; de betrokken politiemensen wilden daarom zicht hebben op de handen van klager.
Het hof kan dat begrijpen, zeker omdat een en ander zich afspeelde in een smalle gang waar de mogelijkheid om zich aan bewegingen met een mes te onttrekken beperkt was.
Het is ook begrijpelijk dat [Beklaagde 3] , toen klager zijn armen tegen zijn lijf trok, klager, in het belang van de veiligheid van de politiemensen, klappen tegen het hoofd gaf en hem sommeerde zijn handen te laten zien.
Het hof ziet geen aanwijzingen om te twijfelen aan de verklaring dat het om twee klappen met de vlakke hand ging en niet om vuistslagen. Het op deze wijze in het belang van een veilige aanhouding toedienen van een pijnprikkel om klager tot medewerking te bewegen komt het hof niet buitensporig gewelddadig voor.
Voor andere vormen van slaan of schoppen ziet het hof geen aanwijzingen.
Voor zover het door klager bedoelde letsel aan wenkbrauw, bovenlip en arm al is ontstaan bij de aanhouding, bijvoorbeeld toen klager naar de grond werd gebracht, zijn er geen aanwijzingen dat dit opzettelijk is toegebracht. Klager had dit bovendien kunnen voorkomen door medewerking te verlenen aan zijn aanhouding. Dat hij niet direct heeft kunnen begrijpen dat beklaagden politiemensen waren, vindt geen steun in overig bewijs.
Bij deze stand van zaken verwacht het hof dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd tot het oordeel zou komen dat het tegen klager toegepaste geweld (de klappen tegen zijn hoofd en het naar de grond brengen) noodzakelijk was en ook gepast. De strafrechter zou daarom niet tot een bewezenverklaring van mishandeling komen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
18 december 2019 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en A.M.P. Geelhoed, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.