Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[Beklaagde 1] [Beklaagde 2] en [Beklaagde 3](hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.P.A. van Schaik, heeft een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen drie politiemensen, die hij beschuldigt van mishandeling tijdens zijn aanhouding op 11 januari 2018. Klager had aangifte gedaan van mishandeling, waarbij hij stelde dat de beklaagden hem hadden geschopt en geslagen tijdens zijn aanhouding. De advocaat-generaal heeft in een verslag van 9 juli 2019 geadviseerd het beklag af te wijzen.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 17 juli 2019 heeft klager zijn beklag toegelicht, waarbij hij ondersteund werd door zijn advocaat. De beklaagden, die in burgerkleding waren, hebben verklaard dat zij klager hebben aangehouden omdat hij bekend stond als straatrover en mogelijk een mes bij zich had. Klager heeft verklaard dat hij dacht dat hij door vijanden werd achtervolgd en zich verzette tegen de aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokken politiemensen bevoegd zijn om gepast geweld te gebruiken in de rechtmatige uitoefening van hun functie.
Het hof heeft de rechtmatigheid van de aanhouding en het gebruik van geweld beoordeeld. Het hof concludeert dat het toegepaste geweld, in dit geval het geven van klappen tegen het hoofd van klager en het naar de grond brengen, noodzakelijk en gepast was gezien de omstandigheden. Klager had zich willen onttrekken aan zijn aanhouding en er waren aanwijzingen dat hij gewelddadig kon zijn. Het hof heeft daarom geoordeeld dat er geen reden is om de officier van justitie te bevelen tot vervolging over te gaan. Het beklag is ongegrond verklaard.