ECLI:NL:GHAMS:2019:4450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
K19/230355
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Sv over het niet-vervolgen van politiegeweld afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. Houben, had een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde, een politieagent, wegens mishandeling. Klager stelde dat hij tijdens zijn aanhouding op 5 juli 2018 door de beklaagde en zijn collega's onterecht was mishandeld en dat er racistische uitlatingen zijn gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal en het dossier van de politie. Tijdens de behandeling in raadkamer op 20 november 2019 was klager niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het klaagschrift toegelicht. De advocaat-generaal heeft het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.

Het hof heeft de verklaringen van klager en zijn vriend vergeleken met die van de betrokken politieagenten. Klager had verklaard dat hij hardhandig was behandeld en dat er racistische opmerkingen waren gemaakt. De politieagenten ontkenden deze beschuldigingen en stelden dat klager zich verzette tegen zijn aanhouding. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de aangifte van mishandeling en discriminatie. De verklaringen van de politieagenten werden als geloofwaardig beschouwd, en het hof oordeelde dat het optreden van de politie binnen de grenzen van de wet viel. Daarom werd het beklag ongegrond verklaard en werd de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K19/230355 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat: mr. T. Houben, Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 9 augustus 2019 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 8 oktober 2019 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 16 september 2019.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 20 november 2019 het beklag toe te lichten. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De advocaat van klager is wel verschenen. Hij heeft gezegd dat hij voor de aanvang van de behandeling vergeefs heeft geprobeerd telefonisch met klager in contact te komen. Hij heeft gewezen op de inhoud van het klaagschrift.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

De omvang van het beklag
Klager heeft zijn aangifte expliciet beperkt tot het optreden van beklaagde, hoofdagent van politie. Deze zou racistische uitlatingen hebben gedaan, klager hardhandig tegen de grond hebben gewerkt, aan zijn dreadlocks hebben getrokken en hem een vuistslag in het gezicht hebben gegeven. Uit de stukken blijkt dat twee collega’s van beklaagde, een brigadier en een hoofdagent, betrokken zijn geweest bij het naar de grond brengen van klager; niet beklaagde maar de brigadier heeft daarbij het haar van klager vastgepakt. Het hof zal daarom de brigadier en de hoofdagent ook in de bespreking van het beklag betrekken.
Hetgeen uit het dossier naar voren komt
De aanleiding voor de aanhouding van klager
Klager ging op 5 juli 2018 met een vriend naar het politiebureau te Purmerend om een geldboete te betalen. Terwijl zij binnen waren, schreef de politie een parkeerbon uit. Toen klager en zijn vriend dit bij terugkeer bij de auto ontdekten, gingen zij weer het politiebureau binnen om verhaal halen. Er ontstond een woordenwisseling met aanwezige politieagenten in het politiebureau. De woordenwisseling zette zich voort toen klager en zijn vriend naar buiten werden begeleid en wegreden. De politie besloot achter hen aan te gaan en hen aan te houden op verdenking van belediging van politieambtenaren.
Klager is ter zake van deze belediging bij vonnis van de politierechter van 14 september 2018 veroordeeld tot het betalen van een geldboete.
De aangifte van klager
Klager heeft op 21 december 2018 aangifte gedaan van mishandeling en discriminatie wegens ras, gepleegd bij zijn aanhouding. Hij heeft verklaard dat beklaagde en zijn collega’s zich provocerend gedroegen en het conflict opzochten toen zijn vriend en hij zich gingen beklagen over de bekeuring. Bij de aanhouding zei beklaagde dat racisme door jongens als klager alleen maar steeg. Dit was een racistische uitlating. Toen de auto van de vriend van klager staande was gehouden, deed beklaagde het autoportier door het geopende raam open; hij trok klager met veel kracht aan zijn rechter hand uit de auto. Beklaagde boeide klager meteen en samen met een andere politieman gooide hij klager met veel geweld tegen de grond. Klager kwam met zijn kaak op de klinkers terecht. Terwijl klager met een knie tegen zijn rug tegen de grond werd gehouden, trok beklaagde zijn hoofd omhoog. Hierdoor werden twee hele
dreadsmet wortel en al uit het hoofd van klager getrokken. Ook gaf beklaagde hem een stoot in het gezicht. De brigadier hield intussen de voeten van klager vast, zodat hij zich niet kon bewegen. Daarna werd klager opgetild en achter in de politieauto gegooid.
Klager heeft het begin van zijn aanhouding vastgelegd met behulp van zijn mobiele telefoon. Klager en beklaagde verdwijnen uit beeld op het moment dat beklaagde, die het autoportier heeft geopend, zijn arm heeft uitgestrekt naar klager.
De verklaringen van de politiemensen
De politiemensen hebben het volgende verklaard.
Klager en zijn vriend werden uit het politiebureau geleid, omdat zij zich vervelend gedroegen en de confrontatie zochten. Toen zij wegreden, uitten zij beledigingen jegens de agenten. Er werd besloten klager en zijn vriend aan te houden. Beklaagde, de brigadier, de hoofdagent en een collega reden achter hen aan en lieten hen stoppen.
Beklaagde en de brigadier richtten zich tot klager, die op de bijrijdersplaats zat, de hoofdagent en de collega tot de vriend van klager.
Beklaagde zei tegen klager dat hij was aangehouden en uit de auto moest stappen. Klager deed dit niet. Beklaagde opende via het open raam het autoportier en pakte de arm van klager vast. Hij wilde klager in de auto fixeren, maar klager stapte zelf al uit. Beklaagde hoefde geen kracht te gebruiken.
De brigadier legde zijn hand op klagers arm en zei tegen klager dat hij zijn handen op het dak van de auto moest zetten. Klager werkte niet mee en deed alles in tegengestelde richting van wat beklaagde en de brigadier deden. Zij waarschuwden klager meermalen dat zij geweld zouden gebruiken als hij niet meewerkte. Hij begon steeds wilder te bewegen.
Beklaagde en de brigadier besloten klager naar de motorkap van hun auto te begeleiden om hem tegen de dienstauto klem te zetten om hem onder controle te brengen. Zij hielden ieder een arm van klager vast. Klager verzette zich en trok nog voordat zij bij de auto kwamen zijn arm los van de brigadier. Vervolgens maakte hij een slaande beweging naar beklaagde. De brigadier pakte het hoofd van klager vast, aan de zijkant bij zijn haren, om klager omlaag te brengen. De brigadier had bij de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) aangeleerd dat wanneer je het hoofd onder controle hebt, je het lichaam kunt sturen. Hij drukte het hoofd van klager op beheerste wijze naar beneden, terwijl beklaagde nog steeds de rechter arm van klager vast had. Dit ging vrij rustig. De brigadier zei tegen klager dat hij op zijn knieën moest gaan zitten en daarna moest gaan liggen. Klager maakte de indruk zich te willen verzetten, maar kon dat niet. Hij ging rustig naar de grond en kwam op zijn buik te liggen. Beklaagde zette een knie op de rug van klager.
De hoofdagent, die erbij was gekomen, pakte de linkerarm van klager vast en oefende druk uit op diens hoofd. De brigadier en beklaagde boeiden klager en zetten hem in de politieauto, waarna klager naar het politiebureau werd gebracht.
De brigadier zag dat klager een kleine schaafwond op zijn hoofd had; hij vond niet dat klager daarvoor verzorging nodig had. De hoofdagent zag dat klager een klein schaafplekje boven zijn oog had.
Beklaagde, de brigadier en de hoofdagent hebben betwist dat zij klager aan zijn haren hebben getrokken en hem een vuistslag hebben gegeven toen hij op de grond lag. Ook hebben zij betwist dat zij racistische opmerkingen hebben gemaakt.
De verklaring van de vriend van klager
De vriend van klager heeft verteld dat klager zich bij zijn aanhouding niet heeft verzet. Klager werd door beklaagde aan zijn arm uit de auto getrokken. Klager werd tegen de auto gezet en geboeid. Daarna werd hij door twee agenten tegen de grond gesmeten. Terwijl de brigadier het hoofd van klager tegen de grond drukte, trok beklaagde aan de dreadlocks van klager. Beklaagde liet de dreadlocks los en gaf een harde stoot tegen de zijkant van het gezicht van klager. De vriend heeft geen racistische opmerkingen gehoord.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
De overwegingen van het hof
De aangifte vindt met betrekking tot de mishandeling steun in de verklaring van de vriend van klager. Dit is niet het geval voor wat betreft de gestelde discriminatie.
Tegenover de verklaringen van klager en zijn vriend over mishandeling van klager staan de verklaringen van de drie politiemensen, inhoudende dat klager zich tegen zijn aanhouding verzette en daarom op beheerste wijze naar de grond werd gebracht. Zij hebben betwist dat dit op een ruwe manier gebeurde en dat klager is geslagen en aan zijn haar is getrokken.
Het door klager beschikbaar gestelde filmfragment levert voor de aangifte evenmin het noodzakelijke steunbewijs.
Aanknopingspunten voor nader onderzoek ontbreken.
Bij deze stand van zaken valt niet te verwachten dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd tot de conclusie zou komen dat het optreden van de betrokken politiemensen in verband met de aanhouding van klager buiten de hiervoor geschetste kaders voor geweldtoepassing door de politie zou vallen. De consequentie daarvan is dat het niet tot een bewezenverklaring van mishandeling en discriminatie zou komen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
17 december 2019 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, N. van der Wijngaart en A.M.P. Geelhoed, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.