In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K19/230029. Klager, die zich had gewend tot het hof, was het niet eens met de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen twee politieambtenaren, beklaagden, die hem op 14 april 2018 hadden aangehouden. Klager beschuldigde de beklaagden van mishandeling tijdens zijn aanhouding. Het hof heeft het klaagschrift op 22 januari 2019 ontvangen en de advocaat-generaal heeft op 18 september 2019 geadviseerd het beklag af te wijzen.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 4 november 2019 heeft klager zijn beklag toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.S. Dallinga. De beklaagden hebben eveneens hun standpunt toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal, en het dossier van de politie. Klager had zich hevig verzet tegen zijn aanhouding, wat leidde tot een escalatie van de situatie. De beklaagden hebben verklaard dat zij klager hebben gewaarschuwd voor het gebruik van geweld indien hij niet zou meewerken.
Het hof heeft vastgesteld dat de beklaagden in de rechtmatige uitoefening van hun functie handelden en dat het toegepaste geweld niet disproportioneel was. De getuigenverklaringen ondersteunden de verklaringen van de beklaagden. Het hof concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de strafrechter tot een veroordeling van de beklaagden zou komen. Daarom heeft het hof het beklag ongegrond verklaard en de afwijzing van het beklag bevestigd.