ECLI:NL:GHAMS:2019:4352

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
23-003244-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 30.508,53 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 november 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat er ten minste één eerdere oogst van hennepplanten heeft plaatsgevonden, ondanks de verdediging van de veroordeelde dat de aangetroffen hennepplanten niet volgroeid waren en dat er geen eerdere oogst was geweest. Het hof heeft de verklaringen van de veroordeelde als onaannemelijk beoordeeld en heeft de bewijsstukken uit het strafdossier in overweging genomen.

Het hof heeft de ontnemingsvordering van het openbaar ministerie toegewezen en het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 30.326,53. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengst van de hennepplanten, rekening houdend met de kosten die zijn gemaakt voor de kweek. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003244-18
datum uitspraak: 27 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 september 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13‑698669-17 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 30.686,43.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 september 2018 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in die rechtbank bij vonnis van 6 september 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR € 30.508,53 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 30.326,53 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen omdat er geen eerdere oogst is geweest. De in het rapport berekening wederechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij opgenomen aanwijzingen voor een eerdere oogst, te weten: aantreffen van hennepresten, kalkafzetting op zeil en plantenpotten, zijn te verklaren doordat de kwekerij is opgezet met tweedehands spullen. Een laag stof op de deurkozijnen, verkleuring van houten latten en potgrond in vuilniszakken zeggen niets over een eerdere oogst. De hennepplanten die door de politie zijn aangetroffen waren geen 10 weken oud maar 14 weken.
Blijkens het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 20 december 2017, is op
10 juni 2017 een in werking zijnde hennepplantage met 325 hennepplanten aangetroffen in de woning van de veroordeelde.
Bij het onderzoek naar de hennepplantage is onder meer gebleken dat de aangetroffen koolstoffilters vuil waren. Uit de verkleuring ter plaatse van de kettingen waarmee zij waren opgehangen blijkt, dat zij schoon waren opgehangen. Zij zijn dus tijdens de exploitatie van de kwekerij vervuild geraakt en de vervuiling is niet toe te schrijven aan eerder gebruik. [1] Verder zijn stofresten op armaturen, ventilatoren en overige elektra aangetroffen. Ook is er hennepaanslag op schaartjes aangetroffen. [2] Voorts zijn verdroogde hennepresten aangetroffen op de grond, in de deuropening van kweekruimte B. Daarnaast bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten, waarbij de hoogte van de op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten met die op het zeil tegen de opstaande rand overeen kwam. In een opbergruimte naast kweekruimte B lagen meerdere vuilniszakken met vervuilde aarde. Tenslotte was het hout van de latten waar de assimilatielampen waren opgehangen verkleurd op de plaatsen waar de lampen waren bevestigd. [3]
Op grond van deze omstandigheden kan het niet anders dan dat er tenminste één eerdere oogst is geweest. De verklaring van de veroordeelde voor de vervuiling - de gebruikte spullen tweedehands gekocht - is onaannemelijk, bezien in het licht van deze omstandigheden, nog daargelaten dat deze stelling niet nader met stukken is onderbouwd. De verklaring van de veroordeelde, dat de hennepplanten al 12 weken oud waren en hij nog op zoek was naar knippers, is niet aannemelijk. De veroordeelde heeft in de groeitijd van de hennepplanten van 9 weken ruim de tijd heeft gehad om (voldoende) knippers te vinden dan wel uit te zoeken hoe hij zelf kon knippen. Wie de moeite en het risico van het exploiteren van een hennepplantage op zich neemt, laat het tijdstip waarop de hennep moet worden geoogst niet verlopen omdat hij niet weet hoe hij moet oogsten. Daar komt bij dat de veroordeelde tijdens het eerste verhoor op 12 juni 2017 heeft verklaard dat hij ongeveer 10 weken daarvoor was begonnen met telen. Dit strookt niet met zijn latere verklaring ter zitting dat de planten 12 weken oud waren. Verder staat in het rapport vermeld dat de planten nog niet volgroeid waren (p. 6 van het rapport, bovenaan).
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof heeft bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat betrokken de algemene uitgangspunten die door het FPA zijn opgesteld en vervat in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van 1 juni 2016. Verder heeft het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op het rapport: berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 20 december 2017.
De berekening van het wederrechtelijk voordeel is dan als volgt:
Uit het FPA-rapport blijkt dat met een kans van 95% tenminste een gemiddelde opbrengst
van 28,2 gram hennep per plant kan worden behaald.
In kweekruimte A stonden 133 planten met 20 planten per m2, waarbij de opbrengst per oogst 25,7 gram is. De opbrengst in deze kweekruimte A is dan ook (133 x 25,7 x1) 3418,1 gram.
In kweekruimte B stonden 192 hennepplanten, waarbij ook 20 planten per m2 stonden en derhalve de opbrengst per oogst 25,7 gram bedroeg. De opbrengst in deze kweekruimte B is dan ook (192 x 25,7 x1) 4934,4 gram.
De verkoopprijs van hennep wordt volgens het FPA gesteld op € 4,07 per gram.
De totale bruto opbrengst van 1 oogst bedraagt:
(325 planten x 25,7 gram) = 8352,5 gram x € 4,07 = € 33.994,68.
kostenberekening
Afschrijvingskosten kweekruimte A en B = € 300,00
Inkoopprijs stekken € 3,81
Inkoopprijs kweekmedium € 1,63
Inkoopprijs water € 0,03
Inkoopprijs voedingsstoffen
€ 2,22 +
Totaal variabele kosten per plant € 7,69
Totaal variabele kosten € 7,69 x 325 = € 2.499,25
Kosten energie =
€ 868,90 +
Totale kosten € 3.668,15
wederrechtelijk verkregen voordeel
Berekende bruto opbrengst € 33.994,68
Berekende kosten
€ 3.668,15 -/-
Wederrechtelijk voordeel € 30.326,53

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR € 30.326.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
30.326,00 (dertigduizend driehonderdzesentwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 30.326,00 (dertigduizend driehonderdzesentwintig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2019.
Mr. N.J.M. de Munnik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een geschrift, zijnde een aangifte van Liander, op 31 december 2015, doorgenummerde pagina B.09, alsmede pagina B.31 en fotonummer 12.
2.Een geschrift, zijnde een aangifte van Liander, op 31 december 2015, doorgenummerde pagina B.09.
3.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij met nummer PL1300-2017121255-1, van 11 juni 2017 opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina B. 29 van het strafdossier.