In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1961 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 juli 2019. De tenlastelegging betrof de opzettelijke invoer van cocaïne op 8 juli 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft binnengebracht in Nederland, hetgeen bewezen is verklaard. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is eerder veroordeeld voor Opiumwetdelicten en heeft geen omstandigheden kunnen aanvoeren die zijn strafbaarheid uitsluiten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, en de advocaat-generaal had gevorderd dat dit vonnis zou worden bevestigd. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een lagere onvoorwaardelijke straf, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de impact van zijn detentie op zijn leven.
Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de verdachte, door de invoer van cocaïne, heeft bijgedragen aan de bevordering van criminaliteit en verslaving. Het hof heeft de straf bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.