ECLI:NL:GHAMS:2019:4323

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
23-002838-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1961 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 juli 2019. De tenlastelegging betrof de opzettelijke invoer van cocaïne op 8 juli 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft binnengebracht in Nederland, hetgeen bewezen is verklaard. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

De verdachte is eerder veroordeeld voor Opiumwetdelicten en heeft geen omstandigheden kunnen aanvoeren die zijn strafbaarheid uitsluiten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, en de advocaat-generaal had gevorderd dat dit vonnis zou worden bevestigd. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een lagere onvoorwaardelijke straf, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de impact van zijn detentie op zijn leven.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de verdachte, door de invoer van cocaïne, heeft bijgedragen aan de bevordering van criminaliteit en verslaving. Het hof heeft de straf bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002838-19
datum uitspraak: 29 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-164148-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1961,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 november 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van de straf(maat) het volgende aangevoerd. De verdachte is in 2018 in Frans-Guyana veroordeeld wegens drugssmokkel, zonder dat er onderzoek zou zijn verricht naar zijn kant van het verhaal. Hij is getraumatiseerd geraakt en heeft het gevoel dat hij ten onrechte gedetineerd heeft gezeten. Bij thuiskomst werd hij geconfronteerd met het feit dat hij geen woning meer had. Hij verbleef in de daklozenopvang en er waren schulden ontstaan. Door de detentie in Frans-Guyana was zijn leven op losse schroeven komen te staan en toen hij in Suriname was vanwege het overlijden van een familielid leek het een oplossing voor zijn problemen om drugs te smokkelen. Als de verdachte vrij komt zal hij worden begeleid door stichting Stek. Zij zullen hem helpen bij de aanpak van zijn schulden en het vinden van een woning. De raadsvrouw heeft verzocht een lagere onvoorwaardelijke straf op te leggen, eventueel met een voorwaardelijk deel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van een hoeveelheid slikkersbollen met daarin cocaïne. De hoeveelheid was zodanig dat deze bestemd moet zijn geweest voor de handel in en verdere verspreiding van de verdovende middelen. De verdachte heeft geen acht geslagen op de gevolgen daarvan, zoals de bevordering van andere vormen van criminaliteit of mogelijke verslaving bij de gebruikers; hij heeft gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2019 is hij eerder ter zake van aan de Opiumwet gerelateerde feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet in de ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen reden om van de door de rechtbank opgelegde straf af te wijken nu dat de verdachte reeds meermalen, recent en in het verdere verleden, onherroepelijk is veroordeeld wegens Opiumwetdelicten.
Het hof acht, alles afwegende, een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.D.L. Nuis en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 november 2019.
Mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]