ECLI:NL:GHAMS:2019:431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
23-001498-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 5 augustus 2017 en 19 november 2017 de [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreigingen waren ernstig en hebben geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van veertig uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 229,22, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001498-18
datum uitspraak: 18 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-023902-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te Amstelveen, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "vandaag of morgen wacht ik hem op, hij zal nooit meer kunnen werken, ik duw de Sony Xperia via zijn reet naar binnen en zijn keel naar buiten, dat is een belofte", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4:
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Amstelveen, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend (middels een sms bericht) de woorden toe te voegen "en [slachtoffer] moet oprotten met ze sms, anders sla ik hem dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 5 augustus 2017 te Amstelveen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "vandaag of morgen wacht ik hem op, hij zal nooit meer kunnen werken, ik duw de Sony Xperia via zijn reet naar binnen en zijn keel naar buiten, dat is een belofte";
4:
hij op 19 november 2017 te Amstelveen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend (middels een sms bericht) de woorden toe te voegen "en [slachtoffer] moet oprotten met ze sms, anders sla ik hem dood".
Hetgeen onder 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 en 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken en - kort gezegd - een contactverbod voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een taakstraf op te leggen en heeft zich ten aanzien van de duur daarvan gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens een al langer lopend conflict tweemaal schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door bedreigende woorden jegens het slachtoffer te uiten. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 december 2018 is hij voorafgaand aan de onderhavige feiten ter zake van misdrijven onherroepelijk veroordeeld en is hij sinds onderhavig feit eveneens onherroepelijk veroordeeld ter zake van een eerdere bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte een positieve wending heeft gegeven aan zijn leven. Zo werkt de verdachte sinds twee maanden via een uitzendbureau als stratenmaker en als metselaar en heeft hij een opstap naar een vaste baan. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich graag wil bewijzen op zijn werk en streeft naar een vaste baan.
Met de raadsman acht het hof het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat deze positief te waarderen lijn wordt doorgetrokken. Hernieuwde vrijheidsbeneming zal deze positieve ontwikkelingen doorkruisen. Daarom zal het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, aan de verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw terug te vallen in dreigementen. De verdachte dient zich te realiseren dat hem hiermee een laatste kans wordt geboden om te laten zien dat hij zijn leven heeft gebeterd. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal ziet het hof, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, geen aanleiding om daarnaast een contactverbod op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 888,18. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 288,18. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade, bestaande uit gemaakte reiskosten en immateriële schade, heeft geleden tot na te melden bedrag. Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat de immateriële schade zoals in de toelichting op de vordering omschreven in samenhang met de ernst en context van de bedreigingen voldoende is onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot het betreffende bedrag zal worden toegewezen. Voor zover de raadsman heeft bedoeld (ook) ten aanzien van deze immateriële schade en/of deze reiskosten te bepleiten dat aan de zijde van de benadeelde partij een verplichting heeft bestaan tot beperking van de schade, ziet het hof geen grond voor een dergelijke conclusie en wordt dat verweer derhalve verworpen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 229,22 (tweehonderdnegenentwintig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 29,22 (negenentwintig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 229,22 (tweehonderdnegenentwintig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 29,22 (negenentwintig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. R.D. van Heffen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 januari 2019.
mr. R.D. van Heffen en mr. S. Vriend zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]