In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1972, was als budgetbeheerder en bewindvoerder verantwoordelijk voor de financiën van kwetsbare slachtoffers. Echter, zij heeft gedurende een langere periode gelden die haar toevertrouwd waren, aangewend voor haar eigen rekeningen in plaats van de schulden van de slachtoffers te voldoen. Dit leidde tot ernstige financiële problemen voor de slachtoffers, die door haar handelen berooid achterbleven. Het hof heeft de verdachte zwaar aangerekend dat zij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van deze kwetsbare mensen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft echter besloten om de gevangenisstraf te verhogen naar 9 maanden, met 3 maanden voorwaardelijk, en heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij herzien. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is in hoger beroep opnieuw behandeld, maar het hof heeft besloten dat deze vordering niet ontvankelijk is in het strafgeding en dat de benadeelde partij verder moet procederen bij de burgerlijke rechter. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen.